Vlees

Ik breng veel tijd door in kantoren. Dit is allemaal tijd die minutieus wordt geregisseerd door digitale agenda’s. Die ochtend is de wereld echter anders. Het is mistig en ik slenter over een industrieterrein. Ik geniet van de koffielucht, voor mij het signaal dat ik vlak bij Utrecht ben.

Ik ben op zoek naar een creatieve broedplaats waar ik input ga geven op een visie. Ik heb een half uur ‘blokken’ in mijn agenda gezet om doelloos rond te lopen. Het is koud, grijs en mistig en er staat ineens man met de witte overall naast de weg. Zijn dikke buik zit vol met bloed en hij rookt haastig een sigaret. Achter hem staat een rij transportbusjes. Op elk exemplaar is met rode letters op de blauwe achtergrond gedrukt: ‘Meat the family.’ Het is helder: hier wordt vlees geproduceerd.

Vanuit de mist duikt een vrouw op, die op een luidruchtige scooter aan komt rijden. Ze heeft een bol gezicht dat wordt omlijst door een regenponcho die fladdert in de wind. Ze doet me denken aan de bloem die digitaal om een babyhoofdje is geplakt voor de kinderserie Teletubbies.

De man drukt de sigaret uit met zijn voet. Hij sloft naar de hal van de familie vlees. Ik loop door en voel me ineens gezegend dat ik vandaag input mag leveren op een visie.

Jongeren om mij heen

Ik kijk omhoog naar de kantoortoren waar ik voor mijn pensioen elke dag door de toegangspoort liep. Hoofd van het stafbureau van de Minister. Het was hard werken voor steeds jonger wordende blagen die steeds minder de tijd namen om zich het vak eigen te maken. Nu zit ik op de eeuwenoude stenen en staan er mensen om me heen. Een jongeman loopt onrustig rond met een telefoon aan zijn oor.

Zou hij niet door hebben dat ik hem kan verstaan? Sommige jongere mensen denken blijkbaar dat alle ouderen doof zijn. Velen zijn dat ook , maar ik niet. Ik blijf jong door elke maand naar een concert te gaan in de schouwburg. Het ventje zegt dat er een vrouw is gevallen en dat ze geen ambulance wil. Waarom vraagt hij mij niets, denk ik, dit gedrag had ik vroeger op kantoor niet toegestaan.

Ik ben gestruikeld, dat is waar en ik ben wat wazig, maar er is geen reden voor die jongeren om mij heen om zo geschokt te kijken. Ik heb een oude kop: karakter. In deze totempaal is vandaag een nieuwe herinnering geëtst. Een pleister erop en we gaan door. Tegenwoordig hechten ze een wond al bij een muggenbeet en als het enigszins kan kijkt ook een plastisch chirurg mee. Die kan dan direct ook andere zaken rechttrekken en voorkomen dat de tijd ons aan te zien is. Leven is ouder worden. Dat stopt pas als je dood bent.

Ik sta op, maar ben toch nog wat draaierig. Verdomme, zal je net zien en – ja hoor – ik zit weer op de straat. Laat toch maar komen zegt de jongen tegen de telefoon. Waarom vraag je het mij niet, denk ik, maar het komt mijn mond niet uit. Dat is ook zoiets: je moet oppassen dat je goed uit je woorden komt, want voor je het weet ben je verward en mag je niet meer thuis wonen. Nee. Ik wacht en laat het allemaal gebeuren. De temperatuur is aangenaam en het is droog. Er zijn slechtere dagen om op de straat te zitten.

Mannen onder elkaar

De man vraagt: ‘Weet je wel hoe oud ik ben?’ Tot dat moment zat ik rustig een broodje te eten – een oase van genot binnen een dag in de kantoorwoestijn. Helaas ben ik van huis uit beleefd. Ook is het fijn dat de man – als mannen onder elkaar – vertrouwen in mij heeft. Ik ben niet iemand die door tatoeages of uit het shirt puilende spieren overstroomt van masculiniteit, dus ik koester de schaarse momenten dat iemand een echte man in mij ziet.

Anderzijds. Misschien is hij zo’n type dat met iedereen een praatje aanknoopt bij gebrek aan beter? Dit is eigenlijk een triest verschijnsel: hoe drukker Nederland wordt, hoe eenzamer de mensen. Het echte leven verplaatst zich naar het geven van vinkjes in apps. Daarom vind ik het belangrijk om zo vaak mogelijk naar mensen te luisteren.

‘Zeg het dan? Ik ben geen vrouw, dus je moet eerlijk zijn.’

Ik zeg: ‘Zeventig’.

Hij lacht er olijk bij: “Zeven-en-tachtig.” Hij vertelt dat hij nooit getrouwd is, maar wel het geluk heeft gehad om menig vrouw te veroveren. Hij is er ongegeneerd trots op, zoals mannen dat vroeger mochten zijn. Als een aap met zeven lullen, denk ik en ik neem een tactische hap uit mijn broodje brie, blaas mijn wangen een beetje op en kijk langs hem heen.

Hij zegt dat seks voor hem belangrijk is, maar dat hij het helaas vanaf zijn zevenenzestigste niet meer met iemand heeft gedaan. ‘Zaken lopen soms zo’, zegt hij.
Ik snap dat de man zijn verhaal kwijt wil, maar begin het toch behoorlijk impertinent te vinden. Het is een raar verschijnsel dat als mensen minder seks hebben, ze er vaak meer over gaan praten. En dan nog: als hij dit verhaal tegen een vrouw had gehouden, dan had hij al lang een knie diep in het scrotum gehad. Mannen onder elkaar is toch geen excuus voor alles? Het is leuk dat hij mij vertrouwt, maar ik zou toch het liefst: ‘stop, hou op, ik vind het niet meer leuk’ roepen. Omdat ik hem niet ben, en omdat ik nooit zo’n man wil worden.

Ik mompel dat ik weer aan het werk moet en druk de rest van het broodje in mijn mond. Als ik even later omkijk zie ik dat hij tegen een andere man zit te praten.

Niet meer lezen

Ik hoor het vaker om me heen de laatste tijd: de mensen weten het even niet meer. Ik heb dit zelf ook. Het heeft als nare bijwerking dat het me niet meer lukt om geconcentreerd te lezen. Over schrijven zullen we maar zwijgen.
Ik ben sinds ik AVI-uit ben een fanatieke lezer geweest. Stapels boeken gingen door mijn handen, misschien ook zodat ik niet hoefde deel te nemen aan het dagelijkse geluk dat ze oproeien noemen. Het is ook daarom dat ik ben gaan schrijven. De boeken waren op, dus ik ging ze zelf maken, zoiets.
Tot eind vorig jaar las ik één tot twee boeken per week. Toen was corona voorbij en werd de beloofde summer of love een oorlog in onze achtertuin. De opties om te relativeren gleden als zand door mijn vingers. Toch kan fantaseren niet zonder relativeren.

De tijd gaat voorbij. De bullshit om mij heen is er nog altijd. Ik ben niet zo iemand die vluchtelingen in huis heeft genomen. We hebben wel geld gegeven geloof ik. Indirect doe ik er op mijn werk iets mee, maar daar word ik voor betaald, dus dat telt niet. Ik kan niet zeggen dat ik me moedig gedraag in deze oorlog. En ondertussen lukt het me niet om met een boek aan die realiteit te ontsnappen.

Weer later is het Boekenweek en ben ik weer begonnen met lezen, al voelt het alsof ik toegeef aan een verslaving. Ik ben heringetreden met Baantjer en Saskia Noort, een strip en een jeugdboek uit die Lemniscaat-serie die ik vroeger vaak las. Vervolgens ben ik begonnen met af en toe een kort verhaal of een gedicht (aanrader: die nieuwe uitgave van Raymond Carver’s poëzie). Maar dan heb ik nog de nieuwste Van der Heijden liggen, en nog twee delen Knausgard. Prachtige boeken, maar het vraagt voor nu te veel. Ik doe voorzichtig aan uit angst voor een terugval.

En steeds weer hoor ik het om mij heen: de mensen zijn van de leg. Mensen vinden ineens dingen niet meer leuk die altijd de kern van hun leven vormden. Mensen denken na over een vrijheid die altijd vanzelfsprekend was. We voelen de pijn terwijl we miljarden uitgeven aan materiaal om jonge mensen dood te maken, terwijl oude mannen hiertoe hebben besloten. Hiertegen helpen geen boeken. Maar een boek zorgt er wel voor dat je even niet nadenkt.

Dus ik sprak

Op kantoor liep ik nietsvermoedend de lift in, haastig omdat ik een kwartier had om in het centrum een broodje te regelen. Zoals vaker in het leven kwam de verbazing voor de walging. De analyse was snel gemaakt: kort voor mij had iemand een stinkende wind in deze lift losgelaten. Mijn weerzin weerhield mij er zelfs van om na te denken over hoe dit geklonken moet hebben, dat kwam later pas. Voor het gemak ging ik er vanuit dat iemand vanuit een diepe gene tot deze daad was gekomen.

Gelukkig hoefde ik maar vier verdiepingen af te dalen. Beneden zette ik direct een stevige stap naar buiten en zoog ik mijn longen vol verse lucht.

Een vrouw op hoge hakken kwam op me afgelopen: rode lippen en een leidinggevende tred. Ik heb ze niet vaak, maar dit was een moment waarop ik blij was met alle cursussen waar ik mijn werkende leven mee ben doodgegooid. Die cursussen die helpen om dingen te zeggen, ook als dit op het moment zelf vreselijk voelt.
Dus ik sprak: ‘Ik zou er niet in lopen als ik u was.’
Ze keek me verwonderd aan.
‘Er heeft net iemand een ontzettend smerige wind gelaten in de lift. En ik was het niet.’
Ik heb haar gezichtsuitdrukking niet gezien omdat ik een broodje nodig had.

Tien minuten later kwam ik terug en rook de hal naar dennenlucht. De leidinggevende had haar werk gedaan.

Van spanning gevouwen handen

Vanuit mijn raam zie ik een jongetje van een jaar of vier op een fietsje over de stoep racen. Tien seconden later volgt een grootvader die poogt te joggen. Aan alles zie je dat mannen dat in zijn tijd niet deden: hardlopen voor de lol. Ongeveer een minuut later komt oma langs. Ze waggelt en knijpt een bal plat onder haar linkerarm.

Ik heb gisteren de premier horen spreken met zijn van spanning gevouwen handen en ik heb nog eens gehoord hoe serieus het allemaal is. Er is een virus waar de ziekenhuizen vol door liggen. Ik hoor mensen mopperen over maatregelen, en een beetje over het psychisch welzijn. Ik zie hoe een vergelijking wordt gemaakt als dit goed uitkomt: als zij mogen dan ik ook. Ik zie hoe vaak wordt gezwegen als het minder goed uitkomt.

Het is raar hoe weinig mensen gelukkig worden van een economie die stil staat. Van het gegeven dat we niets meer hoeven, omdat het toch geen zin heeft, zie ik bijna niemand plezier hebben. Mensen worden er vooral arm en chagrijnig door.

Aan de overkant stopt een vrachtwagen van een groothandel in kantoorartikelen. De chauffeur laadt een grote doos uit, ik gok dat er een bureaustoel in zit. Op de doos liggen twee pakken met A4 printerpapier. Ik moet werken, maar zou willen dat het jongetje weer langs kwam racen. Zijn grootouders moet hij toch zo langzamerhand wel afgeschud hebben. 

Lippen stiften (fragment)

Dit is een fragment van een verhaal dat nog niet af is.

Op het toneel staan zeven acteurs hun lippen rood te stiften. De zaal is bijna leeg, wat ervoor zorgt dat ik me bijzonder voel. Ik snap er weinig van. Ik hou er ook altijd van om voor te wenden dat ik film begrijp, terwijl iedereen mij glazig aankijkt. Boeken die iedereen al heeft gelezen kunnen mij dan weer niet zoveel schelen. Ik denk niet dat ik interessant probeer te doen, maar ik ben wel graag bijzonder.

Ik voel me hier fijner dan op kantoor. Bij de afdeling Human Resource Management ben ik iedereen te snel af, maar deze acteurs laten mij al minutenlang gissen naar hun verhaal. Mensen stiften hun lippen rood, omdat het dan lijkt alsof de lippen goed doorbloed zijn, wat dan weer het geval is als iemand seksueel opgewonden is. Je leest wel eens iets.

Naast me zit een meisje. In de trein gaan jonge vrouwen meestal niet naast me zitten. Het voelt alsof ik voor hen een bedreiging ben, daar snap ik weinig van. Ze zit naast me in de lege derde rij. Ze ruikt prettig (deels natuurlijk, deels geparfumeerd) , is slank, heeft lang haar en lacht op dezelfde momenten als ik. De andere vijftien mensen lachen als wij stil zijn. Op de voorste rij zitten de buren uit de tijd dat Mariette en ik nog in de nieuwbouwwijk woonden. Ze denken vast dat ik vreemdga. Vreemdgaan is ongeveer het ergste dat je kan overkomen als je in een nieuwbouwwijk woont.

Ik heb mijn linkerbeen uit gewoonte over het rechter geslagen, maar dat been begint nu in te slapen. Ik twijfel of ik van been zal wisselen. Ik ben bang dat ik mij beweeg, dat ik haar aan zal raken. Veertigers horen jonge vrouwen niet aan te raken, daar komt altijd gedonder van. Ik zou het jammer vinden: het is prettig dat ze er is.

Haar lach is fijn. Hij is niet zo provocerend dat hij me aansteekt, maar brengt wel lichtheid in de politiek correcte zaal. Op het toneel hangt een actrice met ontbloot bovenlichaam aan een trapeze. Het lijkt of ze haar schouders uit de kom draait en ik hoor ‘oei’ naast me. Ik zou een hand op haar knie willen leggen, maar laat het. Mijn been begint te prikken en ik besluit om toch maar te wisselen. Ik strek de voet van mijn linkerbeen zo ver mogelijk naar voren en zet ze vervolgens naar elkaar. Het is normaal en natuurlijk, twee benen naast elkaar, maar ik hou er niet van. Onze tip op het werk aan medewerkers als ze krachtiger over willen komen: beide benen op grond, recht zitten en duidelijk praten. Maar hier mag ik zitten zoals ik wil. Ik sla ik mijn rechterbeen over het linker en wat ik vreesde gebeurt: ik tik met de zool van mijn schoen haar bovenbeen aan.

‘Sorry,’ zeg ik.

‘Geeft niet,’ zegt zij en ze legt een seconde lang haar hand op mijn knie. Op kantoor zorg ik er altijd voor dat ik niet alleen in een vergaderzaal ben met vrouwen. Het risico is me te groot dat er over gepraat wordt. Er worden regelmatig mensen om ontslagen of berispt, maar niemand hangt dit aan de grote klok. Op kantoor zijn de mannen al lang niet meer het sterkere geslacht. In deze donkere theaterzaal leg ik mijn hand op haar bovenbeen en voel ik mijn hart in mijn keel kloppen. Haar been is warm en ze giechelt warmte de zaal in.

Onder studenten

De gelegenheid is dat ik op de opleiding waar ik vijftien jaar geleden een diploma haalde mag vertellen waarom het zo leuk is om te werken. Het is tijd om te vertellen dat ik de juiste keuzes gemaakt heb, daar word ik die dag voor betaald.
De studenten zijn jonger, serieuzer en gedisciplineerder dan toen. Of nam ik mijn eigen toekomst in die tijd ook zo serieus? De cijfers die ik in de tijd haalde lijken daar niet voor te spreken, maar het zou zomaar kunnen dat dit geen goed beeld geeft: ik haatte tentamens. Ik denk wel dat ik op die leeftijd dacht dat ik de hele wereld zou veranderen. Dat de wereld in die jaren is veranderd is zeker waar.
Ik zie openlijke flirts op de congreslocatie. Ik zie de jaren en mijn eigen oude kop in de spiegel op het te grote toilet. Ik mis het. Ik mis iets. Ik heb in de tussentijd veel meegemaakt dat ik toen nog niet had kunnen vermoeden. Hermans schreef ooit dat kiezen, ook kiezen is voor wat je niet doet. Het hebben van spijt over een keuze heeft weinig zin.
Ik denk eraan of het mooi zou zijn om mijn studententijd weer mee te maken, maar dan als de persoon die ik inmiddels ben. Als veertiger ben je minder onzeker, maar ben je ook minder snel verbaasd en (vrees ik) ook minder nieuwsgierig. Toch twijfel ik er niet aan dat ik veel meer van mijn studententijd zou genieten. Aan de andere kant is het juist die onzekerheid die samen met de nieuwsgierigheid een brug vormt waardoor je stappen maakt in je leven.
Het is ruim na middernacht als ik weer terug ben in mijn woonplaats. Thuis pak ik een biertje uit mijn te grote Amerikaanse koelkast en zit ik nog even op de bank. De familie ligt al uren te slapen. Ik zou alles anders doen, al is het maar omdat ik anders in de tussentijd niets geleerd zou hebben. Dat maakt leven ook prachtig: je doet het maar een keer en dus nooit goed genoeg.

Grijze koppen en een enkele vrouw

Twee medewerkers van de afdeling Communicatie zitten naast elkaar in de kantoortuin. De ene heeft met een permanente marker de anderhalve meter uitgetekend door een streep te zetten op het bureau. Ze is gelukkig altijd vroeg op haar werk.
Haar collega blaft: ‘Kijk, dan zoek ik op Directeur Generaal en krijg geen bal. Leuk hoor zo’n beeldbank, maar als hij het niet doet.’ Ze pakt het papieren bekertje koffie op en neemt een flinke slok. Ze is gehaast en de koffie spat in fijne druppels op haar blauwe jurk.
Haar collega kijkt op haar scherm. ‘He? Wacht. Als ik zoek op directeur-generaal krijg ik deze uitkomst.’ Ze draait haar monitor en laat een hoop grijze hoofden zien. Er zit ook een enkele vrouw tussen.
‘He, die hoofdletter zou toch geen donder moeten uitmaken? Wacht.’ Ze zet haar koffie op de zwarte lijn, zucht omstandig en typt ongeduldig de woorden in. ‘Niets. Zou het komen omdat ik extern ben of zo?’
‘Wacht ik probeer het ook even met een hoofdletter, hoewel dat natuurlijk niet correct is. Dit soort dingen staan in de werkinstructie die ik je net gestuurd heb. Zonder hoofdletter.’ Ze draait het scherm en glimlacht tevreden: weer grijze koppen en een enkele vrouw.
‘Wacht ik ga die werkinstructie wel weer lezen. Het is wel stom al die bureaucratie. Ik blijf dan toch een ondernemer he, maar de crisis.’

Na een half uur probeert ze het nog een keer. ‘Kijk, het is me gelukt!’ Ze draait het scherm naar haar collega.
De collega glimlacht: ‘Ja, het streepje he. Dat maakt dus wel degelijk iets uit.’