De moedervlek

Helaas ken ik veel mensen die kanker hebben gehad. Voor dit feit zijn vast allerlei rationele verklaringen te vinden, maar het maakt wel dat ik, als er iets met mijn lijf is, dit relateer aan kanker. Zo had ik onlangs een moedervlek in mijn hals die jeukte. Op naar de huisarts. Direct deed het doembeeld van kanker me bijna bevriezen. Een paar keer twijfelde ik in die dagen of ik moest gaan uit angst voor wat er allemaal kon gebeuren.

En dan is er de ochtend dat ik bij de arts in zijn kamer zit. Hij kijkt naar zijn computer en met een half oog naar mijn hals. ‘Dat is geen moedervlek maar een fibroom.’ Het voelt of ik straf krijg voor de nutteloze inzet van zorg. Hij biedt aan om het huidaanhangsel toch weg te branden, als ‘service’, want medisch is het niet nodig. Het is fijn dat hij iets doet, het maakt me eigenlijk niet zo veel uit wat. Met een soldeerbout ‘schaaft’ hij de fibroom uit mijn hals en ik ruik de geur van mijn eigen verbrande vlees dat op een vage manier tevreden stemt.

‘Ik zal hem toch missen,’ zeg ik in een poging geestig uit de hoek te komen.

‘Je bent er wel erg mee bezig,’ zegt hij. Ik ontken en verlaat snel de praktijk.

Vlees

Ik breng veel tijd door in kantoren. Dit is allemaal tijd die minutieus wordt geregisseerd door digitale agenda’s. Die ochtend is de wereld echter anders. Het is mistig en ik slenter over een industrieterrein. Ik geniet van de koffielucht, voor mij het signaal dat ik vlak bij Utrecht ben.

Ik ben op zoek naar een creatieve broedplaats waar ik input ga geven op een visie. Ik heb een half uur ‘blokken’ in mijn agenda gezet om doelloos rond te lopen. Het is koud, grijs en mistig en er staat ineens man met de witte overall naast de weg. Zijn dikke buik zit vol met bloed en hij rookt haastig een sigaret. Achter hem staat een rij transportbusjes. Op elk exemplaar is met rode letters op de blauwe achtergrond gedrukt: ‘Meat the family.’ Het is helder: hier wordt vlees geproduceerd.

Vanuit de mist duikt een vrouw op, die op een luidruchtige scooter aan komt rijden. Ze heeft een bol gezicht dat wordt omlijst door een regenponcho die fladdert in de wind. Ze doet me denken aan de bloem die digitaal om een babyhoofdje is geplakt voor de kinderserie Teletubbies.

De man drukt de sigaret uit met zijn voet. Hij sloft naar de hal van de familie vlees. Ik loop door en voel me ineens gezegend dat ik vandaag input mag leveren op een visie.

Terras in Rotterdam

De zon schijnt en ik loop door Rotterdam. Dit is bijzonder, omdat het eigenlijk winter is. Het is fantastisch om door de markthal te lopen en vervolgens over de echte markt ernaast. Twee werelden zo vlak bij elkaar. De stad is constant in verbouwing, alsof het bombardement een golf aan heeft gezet die nooit is opgehouden.

Van al die werkzaamheden krijg je honger en dus loop ik een terras op. Voor mijn neus valt een glas cola van het dienblad van een serveerster. ‘Niet weer,’ zegt ze. Haar gefrustreerde blik doet me denken aan mijn jongere zelf. Aan die baantjes die ik – altijd kortstondig – had in mijn studententijd. Baantjes waarin je praktische dingen moest kunnen, omdat mensen verwachten dat je dit kan als je aan de universiteit studeert.

Ik ga zitten en bestel bij de andere serveerster (die met de portemonnee) een broodje en een koffie. Ze zegt dat het vandaag iets langer duurt vanwege het personeelstekort.

Een minuut of tien later staat de serveerster verward om zich heen te kijken aan de andere kant van het terras. Die eenzame ‘latte macchiato’ is vast voor mij, er zit niemand alleen op het terras. Ze vraagt het aan de serveerster met portemonnee en die wijst naar mij. Ze hoeft er niet eens voor op haar tablet te kijken.

Als ik het broodje tonijn op heb stuitert er een biertje van een dienblad op de tafel van de mensen naast mij. Ik voel wat spetters als een zomerse regenbui in mijn gezicht belanden. Het meisje zegt: ‘Kut’. De mensen naast me mopperen over al het glas en hoe gevaarlijk het is voor hun hond Anton. Ik kijk over het terras en zie ineens talloze scherfjes oplichten in de laagstaande zon. Tegen een tafel staat een bezem en op de grond ligt een stoffer en blik.

Normaal vind ik het geven van een fooi ongemakkelijk, maar die middag in Rotterdam niet. Deze serveerster verdient een staande ovatie. De serveerster met de portemonnee kijkt dankbaar als ik afreken.

Mijn plastic hart

Kort na de kerstvakantie kocht ik online een plastic hart uit China. Iets bestellen in China vinden wij natuurlijk allemaal vreselijk fout. Ik word hier dan ook een keer of honderdvijftig per dag door mijn omgeving op gewezen, want klimaat, arbeidsomstandigheden en mensenrechten. Allemaal waar. Gelukkig ben ik deels in mijn puberteit blijven hangen. Hoe harder jij zegt dat iets moet, hoe minder ik het ga doen. Het is daarom voor mij van levensbelang (en daarmee uiteindelijk ook voor jullie) dat ik af en toe iets doe wat moreel verwerpelijk is. Wees blij dat het bij plastic hartjes blijft.

Het plastic hart bestaat uit twee helften die je om een groeiende vrucht kan klemmen, waardoor deze tijdens de groei de vorm van dit hart aanneemt. Ik hoor mijn dochter al bewonderend “cute” roepen bij de aanblik van een appelhart. Er waren dus alleen maar goede redenen om op de bestelknop te klikken. Ik betaalde via de app van mijn bank een bedrag waarmee je in Nederland niet eens een pakket van Almelo naar Mariaparochie kan sturen.

Het was dit jaar een slecht appeljaar: ze vielen op de grond of groeiden traag. Ondanks de klimaatcrisis waren ze al flink toen diep in de zomer een pakketje op de deurmat viel. Ik was mijn hart alweer vergeten, maar toen het kwartje viel, scheurde ik het pakje direct open. Mijn vingers bleven echter in het plastic hangen; men smelt blijkbaar in China pakketjes dicht. Ik haastte me naar de schaar. Het voelde alsof je een volle blaas hebt en bijna thuis bent. Het pakket moest open en wel nu.

Zijn appels kleiner in China dan bij ons, weten jullie dat? In de webwinkel werden er watermeloenen in deze harten geperst, maar het ding in mijn handen was twee duimen breed. Van opgeven kon geen sprake zijn, ik werk niet voor niets bij de overheid, en ik begaf me naar de boom. Na enig zoeken vond ik nog een appel die in de groei was achtergebleven en klemde het hart er omheen. Deze appel brak af en de tien erna ook. Pas toen ik de appel fluisterend smeekte om te blijven hangen, lukte het mij om de vorm er omheen te krijgen.

Na de vakantie loop ik door het kniehoge gazon naar de appelboom. In de boom hangt een appel die mooi rond is geworden, met aan twee kanten een afdruk van een hart. De ene helft doet aan een rood achterwerk denken. De andere helft verkeert in staat van ontbinding, doordat een schimmel zich in mijn plastic hart heeft genesteld. Het hart zelf ligt in twee delen op de grond.

Toch ben ik blij met mijn hart. Het resultaat had mooier kunnen zijn, maar ik ga het zeker volgend jaar nog een keer proberen: misschien luistert een braam wel naar mijn poging tot onderdrukking.

Dit artikel verscheen eerder in Kortom – het personeelsblad van het Rijksvastgoedbedrijf.

Aan een cursus beginnen

Het is een mooie frisse avond, waarop de lente zich aankondigt en ik zou beginnen aan een schrijfcursus in de grote stad. Om eerlijk te zijn: het volgen van een cursus vind ik soms nog fijner dan het schrijven zelf. Een belangrijk voordeel is dat je een periode gedwongen veel schrijft. Daarnaast tref je ook nog eens andere gekken met een voorkeur voor een afgewogen woordkeus. Andere mensen treffen is op zich al van waarde, soms denk ik dat het verstandig zou zijn als mensen elke tien jaar verplicht de helft van hun vrienden inwisselen. Voor jezelf, maar ook voor het landsbelang. Vrede bereiken we door met elkaar te praten. Maar laat ik niet uitweiden, dit stuk wordt toch al langer dan functioneel. Geen overbodige informatie in je tekst, eigenlijk zegt elke schrijfdocent dat. Of – met iets meer nuance – het moet duidelijk zijn waar je met je lezer naartoe werkt. En u heeft nu nog geen idee, is het wel?

Enfin. Een cursus column is het dus geworden. Ik draal even voor het mooie pand waar ik eerder al lessen volgde. Binnen is het druk en in de keuken staan cursisten met denkrimpels een theezakje in hun kopje te dippen. Te veel mensen, te weinig ruimte. Veel meisjes van vijftig en dames van twintig. Af en toe zie ik een man om zich heen kijken met de verwarde blik van de heteroseksuele man die te veel prikkels krijgt van al die vrouwen om hem heen.

Ik zit in een hoekje en kijk, luister en ruik. Ik heb al eerder geleerd dat observeren essentieel is als je schrijver wil zijn. Toch zal ik vandaag geen betere schrijver worden. Bij de deur was me al een voorwaarschuwing gegeven en nu hoor ik het echt: ik sta niet op de lijst, maar wel over enkele maanden. Iets met een cursus voor de zomer en een voor het voorjaar. Wat ben ik nou voor schrijver als ik niet eens accuraat kan lezen? Ik mocht wel voor een keer bij de les komen zitten, de docent had er geen problemen mee, er waren toch mensen afwezig. Ik knikte nee en dacht: wat is dat nou voor houding als je bij de eerste les al afwezig bent? Ik zeg “tot over een paar maanden” en loop de deur uit.

Op dat moment neemt een bijna magische ervaring mij over. Vanaf het moment dat ik wegloopt bij de school voelt het alsof iets mijn benen naar de grond trekt en zorgt dat ik moeite heb om vooruit te komen. Lopen wordt een gevecht en ik heb ineens een zwaar gemoed. Stemmen komen in mijn hoofd op: ‘Waarom ging ik niet gewoon bij die les zitten? Ik was er nu toch en ik had mijn broer als oppas? En nee, jij zit niet in de weg.’

Ik sleep mijzelf over de inmiddels koude straten en ga vanuit pure frustratie een goedkope winkel in om een broek te kopen. Alsof de kinderhandjes die deze broek hebben gemaakt er iets aan kunnen doen dat ik niet impulsief kan zijn. Het zegt ook veel over hoe ik schrijf. Het is natuurlijk zo veel makkelijker om te denken: ‘Hier kan ik over schrijven’ en lekker toe te kijken, dan om de situatie te laten gebeuren. Het gevolg dat als je niets spannends beleeft en uiteindelijk weinig meer overblijft om over te schrijven.

In de trein terug heb ik inmiddels bedacht dat het een goede keuze was. Ik kan mijn dochter nog een knuffel geven voor het slapengaan. Ik heb tijd om met mijn broer een biertje te drinken. Ik zal op tijd naar bed gaan. Eigenlijk was het heel verstandig dat ik die gratis les niet heb meegepikt, want je neerleggen bij de realiteit is een stuk efficiënter dan je zorgen maken over je eigen lafheid.

Omdat het hier beter is

Soms heb ik behoefte aan olijven, meestal in de zomer als het weer mediterrane trekken aanneemt. Daarom ga ik die middag naar ‘De Turk’, of inmiddels moet je dit type winkels eigenlijk ‘De Marokkaan’ of bij ons ‘De Syriër’ noemen.

Als ik de door TL verlichtte ruimte inloop, zie ik aan de balie een vrouw staan. Ze heeft een plastic bakje voor zich met vier stukjes baklava. In haar gezicht heeft de tijd diepe bandensporen achtergelaten. De sporen duiden op een leven waarin ze zich achtergesteld heeft gevoeld. Je ziet direct dat ze meer gemopperd heeft dan gelachen.

Ze kijkt omhoog naar de man achter de balie: ‘Dus u woont nog niet lang in Nederland?’ De man steekt zijn vingers op en zegt ‘Achttien maanden’. Hij krabt even in zijn stevige baard en kijkt verontschuldigend mijn kant op. Ik maak een sussend gebaar: ik heb tijd. Olijven en haast passen niet bij elkaar.

De dame gaat er even goed voor staan en zegt: ‘Ik ben gelukkig niet van de regering, maar wat ze moeten doen is u laten werken. Er is werk genoeg in Nederland.’ De man knikt en schuift het pinapparaat in haar richting.

De vrouw kucht en vraagt: ‘En u moest echt vluchten uit Syrië?’ De man kijkt haar vragend aan. Op het journaal zag ik gisteren beelden van een kapotgeschoten stad. Het was goed dat ze zeiden dat het een stad was, ik zag alleen beelden van zand met af en toe en hoopje puin.

‘Ik bedoel. Was het urgent? Of kwam u hier omdat het hier beter is?’ Haar stem is oprecht en onderzoekend. Ze lijkt me iemand die rapporten over armoede leest, maar nooit een voedselbank van binnen ziet. De man mompelt iets over ‘evacueren’ en geeft de pinautomaat nog een keer een zetje de goede kant op. De vrouw babbelt verder over dat ze echt moeten werken, de man glimlacht beleefd.

Ik denk dat de vrouw bij werken denkt aan mensen die op een kantoor stempels zetten op papieren en hier goed voor betaald krijgen omdat ze een theoretische verantwoordelijkheid hebben. Ze denkt vast niet aan de mensen die de kots opruimen van onze grootouders. Ze denkt niet aan die man die elke nacht moet werken aan het spoor omdat wij haast hebben. Ze denk ook niet aan de Syriër die twaalf uur per dag in de winkel werkt om zijn huur te betalen.

Op dit moment volg ik een cursus aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. Deze column schreef ik voor deze opleiding.

In oorlogstijd

Bij mij in het dorp is het ook gebeurd: we vangen Oekraïners op. Ik weet niet of we het hadden gedaan als er niet stevige dwang van ergens bovenaf was uitgevoerd maar daar gaat het niet om.

Ze zitten in ons gemeentehuis. De helft ervan is leeg gemaakt, ambtenaren werken thuis. Er waren oproepen op Facebook naar mensen die meubels van Ikea in elkaar wilden zetten en er was vraag naar lampjes voor op bijzettafeltjes.

Een paar dagen voor de dodenherdenking kwamen ze er wonen. Naast hun raam is ons oorlogsmonument waar al jaren wordt gesteggeld over of de jongens die naar de politionele acties werden gestuurd ook genoemd mogen worden. De noodopvang ligt naast een park dat vernoemd is naar onze burgemeester uit de oorlogstijd. Ook daar was discussie over, of hij nu goed of fout was en of het park zijn naam wel verdiende. Mensen die soms meer en soms minder van de oorlog hebben meegekregen hadden en mening. Er werd onderzoek gedaan en daaruit bleek dat hij een normale burgemeester in oorlogstijd was.

Nu wonen vlak bij het park en bij het monument mensen in stapelbedden. Het zijn meest vrouwen met kinderen. De vrouwen staan vaak te roken bij de ingang. Het contrast is confronterend. We hebben niet kunnen voorkomen dat er over een tijd in de Oekraïne veel van dit soort herdenkingsstenen zullen komen te staan. Niet vergeten is niet genoeg gebleken.

Asfalt

Voor mijn huis voeren machines een fijn uitgewerkte choreografie op. Dansers in oranje hesjes weten hun plek, de belichting is niet subtiel maar wel doelgericht. Het is een feest van rook en kletterend grint. Ik ruik de geur van een tijd waarin het binnenste van de aarde nog stond voor rijkdom en niet voor een CO2-problem.

Naast me staat mijn dochter. Ze heeft haar raam wijd open gedaan en kijkt naar een machine die een laag asfalt uit onze straat freest. De bestuurder toetert als de vrachtauto voor hem – waarin het asfaltgruis terecht moet komen – te snel of te langzaam rijdt.

‘Zo kan ik niet slapen he,’ zegt ze. Ze pakt haar telefoon en begint de voorstelling te filmen. Godzijdank begint de zomervakantie bijna.

Dus ik sprak

Op kantoor liep ik nietsvermoedend de lift in, haastig omdat ik een kwartier had om in het centrum een broodje te regelen. Zoals vaker in het leven kwam de verbazing voor de walging. De analyse was snel gemaakt: kort voor mij had iemand een stinkende wind in deze lift losgelaten. Mijn weerzin weerhield mij er zelfs van om na te denken over hoe dit geklonken moet hebben, dat kwam later pas. Voor het gemak ging ik er vanuit dat iemand vanuit een diepe gene tot deze daad was gekomen.

Gelukkig hoefde ik maar vier verdiepingen af te dalen. Beneden zette ik direct een stevige stap naar buiten en zoog ik mijn longen vol verse lucht.

Een vrouw op hoge hakken kwam op me afgelopen: rode lippen en een leidinggevende tred. Ik heb ze niet vaak, maar dit was een moment waarop ik blij was met alle cursussen waar ik mijn werkende leven mee ben doodgegooid. Die cursussen die helpen om dingen te zeggen, ook als dit op het moment zelf vreselijk voelt.
Dus ik sprak: ‘Ik zou er niet in lopen als ik u was.’
Ze keek me verwonderd aan.
‘Er heeft net iemand een ontzettend smerige wind gelaten in de lift. En ik was het niet.’
Ik heb haar gezichtsuitdrukking niet gezien omdat ik een broodje nodig had.

Tien minuten later kwam ik terug en rook de hal naar dennenlucht. De leidinggevende had haar werk gedaan.

David en Goliath

De SUV staat achter de mini midden op de weg, er rijden mensen omheen die toeteren. Een ronde vrouw van een jaar of vijftig staat op straat en kijkt naar de achterbumper van de mini. Ze wrijft met haar duim over de lak. Een kleine vrouwtje van een jaar of tachtig kijkt er naar, zucht en zegt: ‘Gelukkig, ik zie geen schade.’
De grote vrouw neemt een hap lucht en zegt: ‘Nou niks. Die vette kras zat er eerst nog niet.’
‘Ik heb niets gemerkt.’ De kleine vrouw herschikt haar bril even als wil ze nog eens goed te kijken.
‘Met zo’n grote bak merk je dat ook niet. Dat is precies het probleem.’
‘Zullen we dit overgeven aan onze verzekering dan maar?’
‘Alsof ik daarmee iets opschiet. De verzekering betaalt nooit alles.’
‘Dat vind ik een wonderlijke aanname, waartoe heb je anders een autoverzekering?’
‘Omdat het moet van de wet mens, daarom.’
‘Ik vind de manier waarop u mij aanspreekt uitermate onaangenaam. Ik probeer volgens mij een fatsoenlijke oplossing te zoeken voor uw probleem.’
‘Jouw probleem bedoel je. Jij ramt met je bak mijn auto, ik niet de jouwe.’
‘Misschien is het beter als we de politie bellen.’
‘Oh ja, lekker makkelijk. Alsof die tijd hebben voor mensen in grote auto’s die andere schade toebrengen en niet willen lappen. Niet normaal.’
‘Dan vullen we gewoon een formulier in en dan zien we wel verder.’ Ze loopt naar haar SUV om het formulier te pakken.
‘Nee.’
‘Geen politie. Geen verzekering. Geen normaal gesprek. Ik merk dat ik langzaam mijn geduld verlies.’
‘Tuurlijk joh. Doen. Met je grote bak.’
De vrouw loopt weg en stapt in haar SUV. Ze start de motor en rijdt een stukje naar achteren. Dan geef ze ineens gas en tikt de mini aan. Het autootje schiet twee meter naar voren. Dan zoeft het raam aan de bestuurskant van de SUV open. Ze zegt: ‘Nou je zin? Trut!’ en rijdt weg.