Vlees

Ik breng veel tijd door in kantoren. Dit is allemaal tijd die minutieus wordt geregisseerd door digitale agenda’s. Die ochtend is de wereld echter anders. Het is mistig en ik slenter over een industrieterrein. Ik geniet van de koffielucht, voor mij het signaal dat ik vlak bij Utrecht ben.

Ik ben op zoek naar een creatieve broedplaats waar ik input ga geven op een visie. Ik heb een half uur ‘blokken’ in mijn agenda gezet om doelloos rond te lopen. Het is koud, grijs en mistig en er staat ineens man met de witte overall naast de weg. Zijn dikke buik zit vol met bloed en hij rookt haastig een sigaret. Achter hem staat een rij transportbusjes. Op elk exemplaar is met rode letters op de blauwe achtergrond gedrukt: ‘Meat the family.’ Het is helder: hier wordt vlees geproduceerd.

Vanuit de mist duikt een vrouw op, die op een luidruchtige scooter aan komt rijden. Ze heeft een bol gezicht dat wordt omlijst door een regenponcho die fladdert in de wind. Ze doet me denken aan de bloem die digitaal om een babyhoofdje is geplakt voor de kinderserie Teletubbies.

De man drukt de sigaret uit met zijn voet. Hij sloft naar de hal van de familie vlees. Ik loop door en voel me ineens gezegend dat ik vandaag input mag leveren op een visie.

Wat zou u doen om de wereld te redden?

Aan het overkant van het gangpad in de sprinter zit een dame die lijkt op actrice Emma Thompson te lezen in het magazine van de Volkskrant. Van afstand zie ik dat ze de rubriek voor zich heeft waarin mensen elkaar tips geven over moeilijke situaties in het leven. Ik heb deze week nog geen advies gegeven, dus ik zoek hem op in de app.

De casus is als volgt. Een stel van begin dertig twijfelt erover om kinderen te krijgen vanwege de klimaatcrises. Gelukkig heb ook ik direct een mening. Het moet toch mogelijk zijn om zelf als mens gelukkig te zijn en tegelijk rekening te houden met de toekomst van de aarde? Een mens lost nooit alle miserie in een mensenleven op en elk mens kan ook een bijdrage leveren. Overigens kan een nieuwe generatie ook op een andere manier een bijdrage leveren aan een betere wereld: we zijn als mensen meer dan onze CO2-footprint. Ik kijk het raam uit en ben tevreden met mijn analyse.

De dame fronst tijdens het lezen en kijkt ook naar mijn weilanden. Tegenover haar zit een jongeman met een dreumes op schoot. Het kind brult af en toe en de vader stopt een mariakaakje in het muiltje, dit levert hem telkens een paar minuten rust op.
In de spiegeling van de ruit zie ik hoe de dame doorbladert naar de column van Eva Hoeke. Ik browse als een digitale stalker door de app. Hoeke vertelt over een film waarin een vrouw centraal staat die in haar leven een sekspartner (haar inmiddels overleden man) heeft gehad. Maar één sekspartner schrijft ze, woorden zijn belangrijk. Na de dood van haar man heeft ze een sekswerker ingehuurd die met haar het hele programma van technieken afwerkt waar ze de afgelopen decennia niet aan toe is gekomen. De vrouw in de trein is erg lang aan het lezen, glimlacht en tuit haar lippen.

En dan is het kaakje op en schreeuwt de dreumes iets naar zijn vader. Ik bedenk dat zijn welzijn altijd centraal moet staan. Dan we allemaal ons best moeten doen om zo min mogelijk een last voor de aarde te zijn, maar dat we zeker niet moeten stoppen met leven. Dat we allemaal moeten weten of we gelukkig zijn met een, twee of honderden partners en in welke verband. Dat iedereen de worsteling om keuzes te maken zelf zal moeten ondergaan.

De wereld wordt er niet beter van als we elkaar de maat nemen. De wereld wordt er niet beter van als iemand zegt wat je moet doen, ook al luister je niet. De wereld wordt er beter van als we elkaar ruimte geven om te ademen.

Terras in Rotterdam

De zon schijnt en ik loop door Rotterdam. Dit is bijzonder, omdat het eigenlijk winter is. Het is fantastisch om door de markthal te lopen en vervolgens over de echte markt ernaast. Twee werelden zo vlak bij elkaar. De stad is constant in verbouwing, alsof het bombardement een golf aan heeft gezet die nooit is opgehouden.

Van al die werkzaamheden krijg je honger en dus loop ik een terras op. Voor mijn neus valt een glas cola van het dienblad van een serveerster. ‘Niet weer,’ zegt ze. Haar gefrustreerde blik doet me denken aan mijn jongere zelf. Aan die baantjes die ik – altijd kortstondig – had in mijn studententijd. Baantjes waarin je praktische dingen moest kunnen, omdat mensen verwachten dat je dit kan als je aan de universiteit studeert.

Ik ga zitten en bestel bij de andere serveerster (die met de portemonnee) een broodje en een koffie. Ze zegt dat het vandaag iets langer duurt vanwege het personeelstekort.

Een minuut of tien later staat de serveerster verward om zich heen te kijken aan de andere kant van het terras. Die eenzame ‘latte macchiato’ is vast voor mij, er zit niemand alleen op het terras. Ze vraagt het aan de serveerster met portemonnee en die wijst naar mij. Ze hoeft er niet eens voor op haar tablet te kijken.

Als ik het broodje tonijn op heb stuitert er een biertje van een dienblad op de tafel van de mensen naast mij. Ik voel wat spetters als een zomerse regenbui in mijn gezicht belanden. Het meisje zegt: ‘Kut’. De mensen naast me mopperen over al het glas en hoe gevaarlijk het is voor hun hond Anton. Ik kijk over het terras en zie ineens talloze scherfjes oplichten in de laagstaande zon. Tegen een tafel staat een bezem en op de grond ligt een stoffer en blik.

Normaal vind ik het geven van een fooi ongemakkelijk, maar die middag in Rotterdam niet. Deze serveerster verdient een staande ovatie. De serveerster met de portemonnee kijkt dankbaar als ik afreken.

Jongeren om mij heen

Ik kijk omhoog naar de kantoortoren waar ik voor mijn pensioen elke dag door de toegangspoort liep. Hoofd van het stafbureau van de Minister. Het was hard werken voor steeds jonger wordende blagen die steeds minder de tijd namen om zich het vak eigen te maken. Nu zit ik op de eeuwenoude stenen en staan er mensen om me heen. Een jongeman loopt onrustig rond met een telefoon aan zijn oor.

Zou hij niet door hebben dat ik hem kan verstaan? Sommige jongere mensen denken blijkbaar dat alle ouderen doof zijn. Velen zijn dat ook , maar ik niet. Ik blijf jong door elke maand naar een concert te gaan in de schouwburg. Het ventje zegt dat er een vrouw is gevallen en dat ze geen ambulance wil. Waarom vraagt hij mij niets, denk ik, dit gedrag had ik vroeger op kantoor niet toegestaan.

Ik ben gestruikeld, dat is waar en ik ben wat wazig, maar er is geen reden voor die jongeren om mij heen om zo geschokt te kijken. Ik heb een oude kop: karakter. In deze totempaal is vandaag een nieuwe herinnering geëtst. Een pleister erop en we gaan door. Tegenwoordig hechten ze een wond al bij een muggenbeet en als het enigszins kan kijkt ook een plastisch chirurg mee. Die kan dan direct ook andere zaken rechttrekken en voorkomen dat de tijd ons aan te zien is. Leven is ouder worden. Dat stopt pas als je dood bent.

Ik sta op, maar ben toch nog wat draaierig. Verdomme, zal je net zien en – ja hoor – ik zit weer op de straat. Laat toch maar komen zegt de jongen tegen de telefoon. Waarom vraag je het mij niet, denk ik, maar het komt mijn mond niet uit. Dat is ook zoiets: je moet oppassen dat je goed uit je woorden komt, want voor je het weet ben je verward en mag je niet meer thuis wonen. Nee. Ik wacht en laat het allemaal gebeuren. De temperatuur is aangenaam en het is droog. Er zijn slechtere dagen om op de straat te zitten.

Mannen onder elkaar

De man vraagt: ‘Weet je wel hoe oud ik ben?’ Tot dat moment zat ik rustig een broodje te eten – een oase van genot binnen een dag in de kantoorwoestijn. Helaas ben ik van huis uit beleefd. Ook is het fijn dat de man – als mannen onder elkaar – vertrouwen in mij heeft. Ik ben niet iemand die door tatoeages of uit het shirt puilende spieren overstroomt van masculiniteit, dus ik koester de schaarse momenten dat iemand een echte man in mij ziet.

Anderzijds. Misschien is hij zo’n type dat met iedereen een praatje aanknoopt bij gebrek aan beter? Dit is eigenlijk een triest verschijnsel: hoe drukker Nederland wordt, hoe eenzamer de mensen. Het echte leven verplaatst zich naar het geven van vinkjes in apps. Daarom vind ik het belangrijk om zo vaak mogelijk naar mensen te luisteren.

‘Zeg het dan? Ik ben geen vrouw, dus je moet eerlijk zijn.’

Ik zeg: ‘Zeventig’.

Hij lacht er olijk bij: “Zeven-en-tachtig.” Hij vertelt dat hij nooit getrouwd is, maar wel het geluk heeft gehad om menig vrouw te veroveren. Hij is er ongegeneerd trots op, zoals mannen dat vroeger mochten zijn. Als een aap met zeven lullen, denk ik en ik neem een tactische hap uit mijn broodje brie, blaas mijn wangen een beetje op en kijk langs hem heen.

Hij zegt dat seks voor hem belangrijk is, maar dat hij het helaas vanaf zijn zevenenzestigste niet meer met iemand heeft gedaan. ‘Zaken lopen soms zo’, zegt hij.
Ik snap dat de man zijn verhaal kwijt wil, maar begin het toch behoorlijk impertinent te vinden. Het is een raar verschijnsel dat als mensen minder seks hebben, ze er vaak meer over gaan praten. En dan nog: als hij dit verhaal tegen een vrouw had gehouden, dan had hij al lang een knie diep in het scrotum gehad. Mannen onder elkaar is toch geen excuus voor alles? Het is leuk dat hij mij vertrouwt, maar ik zou toch het liefst: ‘stop, hou op, ik vind het niet meer leuk’ roepen. Omdat ik hem niet ben, en omdat ik nooit zo’n man wil worden.

Ik mompel dat ik weer aan het werk moet en druk de rest van het broodje in mijn mond. Als ik even later omkijk zie ik dat hij tegen een andere man zit te praten.

Kledingvoorschriften

Ik loop minimaal twee keer per week vanaf het station naar mijn werk op het ministerie. Vlak naast dat ministerie ligt de kunstacademie. De meeste studenten van die academie arriveren op een fiets met ellipsvormige wielen en met een A3-map onder hun oksel. Daarnaast hebben ze vaak overdadig ijzer in hun oren, fluorescerende kleuren in hun haren en exotische rookwaren in de mond. Dit is een schril contrast met het rookvrije ministerie dat nog in het zwart-wit-tijdperk is blijven hangen.

Toch kan ik de mensen onderweg niet altijd thuisbrengen. Zo liep er vanochtend een dame met chique kantoorkleren aan voor me, maar met een bourgeois uit de broek hangende blouse. Ik dacht daarnaast een paar zwarte dokter Martins te zien, waar je in mijn wereld saaie pumps verwacht. Kortom: ik zette mijn geld overtuigd op de academie.

Mijn verbazing was echter groot toen ze met de stroom mannen in pak mee liep het ministerie in. Mijn hart deed een sprongetje. Er was nog hoop. Eindelijk iemand met geaccepteerde haren, maar geen scheiding. Eindelijk iemand met getolereerde kleren maar geen mantelpak. Eindelijk iemand die zich aanpast, maar toch niet echt.

Aan een cursus beginnen

Het is een mooie frisse avond, waarop de lente zich aankondigt en ik zou beginnen aan een schrijfcursus in de grote stad. Om eerlijk te zijn: het volgen van een cursus vind ik soms nog fijner dan het schrijven zelf. Een belangrijk voordeel is dat je een periode gedwongen veel schrijft. Daarnaast tref je ook nog eens andere gekken met een voorkeur voor een afgewogen woordkeus. Andere mensen treffen is op zich al van waarde, soms denk ik dat het verstandig zou zijn als mensen elke tien jaar verplicht de helft van hun vrienden inwisselen. Voor jezelf, maar ook voor het landsbelang. Vrede bereiken we door met elkaar te praten. Maar laat ik niet uitweiden, dit stuk wordt toch al langer dan functioneel. Geen overbodige informatie in je tekst, eigenlijk zegt elke schrijfdocent dat. Of – met iets meer nuance – het moet duidelijk zijn waar je met je lezer naartoe werkt. En u heeft nu nog geen idee, is het wel?

Enfin. Een cursus column is het dus geworden. Ik draal even voor het mooie pand waar ik eerder al lessen volgde. Binnen is het druk en in de keuken staan cursisten met denkrimpels een theezakje in hun kopje te dippen. Te veel mensen, te weinig ruimte. Veel meisjes van vijftig en dames van twintig. Af en toe zie ik een man om zich heen kijken met de verwarde blik van de heteroseksuele man die te veel prikkels krijgt van al die vrouwen om hem heen.

Ik zit in een hoekje en kijk, luister en ruik. Ik heb al eerder geleerd dat observeren essentieel is als je schrijver wil zijn. Toch zal ik vandaag geen betere schrijver worden. Bij de deur was me al een voorwaarschuwing gegeven en nu hoor ik het echt: ik sta niet op de lijst, maar wel over enkele maanden. Iets met een cursus voor de zomer en een voor het voorjaar. Wat ben ik nou voor schrijver als ik niet eens accuraat kan lezen? Ik mocht wel voor een keer bij de les komen zitten, de docent had er geen problemen mee, er waren toch mensen afwezig. Ik knikte nee en dacht: wat is dat nou voor houding als je bij de eerste les al afwezig bent? Ik zeg “tot over een paar maanden” en loop de deur uit.

Op dat moment neemt een bijna magische ervaring mij over. Vanaf het moment dat ik wegloopt bij de school voelt het alsof iets mijn benen naar de grond trekt en zorgt dat ik moeite heb om vooruit te komen. Lopen wordt een gevecht en ik heb ineens een zwaar gemoed. Stemmen komen in mijn hoofd op: ‘Waarom ging ik niet gewoon bij die les zitten? Ik was er nu toch en ik had mijn broer als oppas? En nee, jij zit niet in de weg.’

Ik sleep mijzelf over de inmiddels koude straten en ga vanuit pure frustratie een goedkope winkel in om een broek te kopen. Alsof de kinderhandjes die deze broek hebben gemaakt er iets aan kunnen doen dat ik niet impulsief kan zijn. Het zegt ook veel over hoe ik schrijf. Het is natuurlijk zo veel makkelijker om te denken: ‘Hier kan ik over schrijven’ en lekker toe te kijken, dan om de situatie te laten gebeuren. Het gevolg dat als je niets spannends beleeft en uiteindelijk weinig meer overblijft om over te schrijven.

In de trein terug heb ik inmiddels bedacht dat het een goede keuze was. Ik kan mijn dochter nog een knuffel geven voor het slapengaan. Ik heb tijd om met mijn broer een biertje te drinken. Ik zal op tijd naar bed gaan. Eigenlijk was het heel verstandig dat ik die gratis les niet heb meegepikt, want je neerleggen bij de realiteit is een stuk efficiënter dan je zorgen maken over je eigen lafheid.

Omdat het hier beter is

Soms heb ik behoefte aan olijven, meestal in de zomer als het weer mediterrane trekken aanneemt. Daarom ga ik die middag naar ‘De Turk’, of inmiddels moet je dit type winkels eigenlijk ‘De Marokkaan’ of bij ons ‘De Syriër’ noemen.

Als ik de door TL verlichtte ruimte inloop, zie ik aan de balie een vrouw staan. Ze heeft een plastic bakje voor zich met vier stukjes baklava. In haar gezicht heeft de tijd diepe bandensporen achtergelaten. De sporen duiden op een leven waarin ze zich achtergesteld heeft gevoeld. Je ziet direct dat ze meer gemopperd heeft dan gelachen.

Ze kijkt omhoog naar de man achter de balie: ‘Dus u woont nog niet lang in Nederland?’ De man steekt zijn vingers op en zegt ‘Achttien maanden’. Hij krabt even in zijn stevige baard en kijkt verontschuldigend mijn kant op. Ik maak een sussend gebaar: ik heb tijd. Olijven en haast passen niet bij elkaar.

De dame gaat er even goed voor staan en zegt: ‘Ik ben gelukkig niet van de regering, maar wat ze moeten doen is u laten werken. Er is werk genoeg in Nederland.’ De man knikt en schuift het pinapparaat in haar richting.

De vrouw kucht en vraagt: ‘En u moest echt vluchten uit Syrië?’ De man kijkt haar vragend aan. Op het journaal zag ik gisteren beelden van een kapotgeschoten stad. Het was goed dat ze zeiden dat het een stad was, ik zag alleen beelden van zand met af en toe en hoopje puin.

‘Ik bedoel. Was het urgent? Of kwam u hier omdat het hier beter is?’ Haar stem is oprecht en onderzoekend. Ze lijkt me iemand die rapporten over armoede leest, maar nooit een voedselbank van binnen ziet. De man mompelt iets over ‘evacueren’ en geeft de pinautomaat nog een keer een zetje de goede kant op. De vrouw babbelt verder over dat ze echt moeten werken, de man glimlacht beleefd.

Ik denk dat de vrouw bij werken denkt aan mensen die op een kantoor stempels zetten op papieren en hier goed voor betaald krijgen omdat ze een theoretische verantwoordelijkheid hebben. Ze denkt vast niet aan de mensen die de kots opruimen van onze grootouders. Ze denkt niet aan die man die elke nacht moet werken aan het spoor omdat wij haast hebben. Ze denk ook niet aan de Syriër die twaalf uur per dag in de winkel werkt om zijn huur te betalen.

Op dit moment volg ik een cursus aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. Deze column schreef ik voor deze opleiding.

Gevoel voor ritme

In de zomer was ik op een van de mooiste natuurcampings van Nederland. Je kon vanuit je tent de zon in het water van de delta zien dalen en er waren muggen. En ineens zag ik haar lopen. Ze was niet ouder geworden in de afgelopen twintig jaar. Ik was me pijnlijk bewust van de littekens die de tijd op mijn lijf heeft achtergelaten. Om haar heen liepen twee kinderen vrolijk te kwebbelen.

Wij speelden vroeger samen in een band. Zij speelde gitaar en ze deed dingen met de drummer omdat ze het wel eens mee wou maken. Er was geen liefde, ze deelden enkel het gevoel voor ritme en dat was genoeg. Zelden heb ik een grotere lamlul meegemaakt dan deze drummer. Ondertussen was ik onder de indruk van haar zorgeloze losbandigheid binnen onze brave omgeving: een kerk en een kleine provinciestad. Zij zat op de katholieke school en ik op de protestant christelijke, misschien was dat het verschil. Misschien ben ik gewoon laf van nature. Ik had niets met religie. Ik had in die tijd geen god nodig om bang te zijn voor het leven.

Ze liep met haar kinderen langs en de zon ging onder. Mijn eigen gezin zat verderop in een busje macaroni te eten terwijl papa water haalde. Eerst was ik haar naam vergeten en toen riep haar man. Zij keek me even aan, twijfelde en liep door.

Kwetsen mag

Woorden zijn belangrijk en ze doen er toe. Iedereen die schrijft moet zich hier bewust van zijn, of je nu een journalist bent of een puisterige puber die op een zolder in Bedum zijn gal over de wereld uitspuwt via social media. Ikzelf heb dit geleerd toen ik schreef voor het faculteitsblad tijdens mijn studie. Deze studie vond plaats aan de opleiding waar W.F. Hermans en paar decennia eerder ‘Onder Professoren’ plaats liet vinden. Ik vond het fijn om daar te studeren: mensen waren betrokken maar zelden overdreven fanatiek. We leerden dat de woningmarkt nooit af is, dat soort dingen.

Op een dag ging het fout. De studenten moesten in de stad mensen een vragenlijst laten invullen over waarom zij de stad bezochten. Iedereen moest precies op zijn plek blijven staan en na afloop een flink aantal ingevulde formulieren inleveren. Ondertussen liepen docenten incognito door de stad om te zien of we deze opdracht wel serieus namen. Zelf de vragen beantwoorden was dus geen optie. Kortom: een fijne sfeer met veel onderling vertrouwen.

Bij deze opdracht werd een vrouwelijke studiegenoot midden in hoerenbuurt geplaatst. Je kan je voorstellen dat als je midden in de avond een viezig mannetje moet vragen waarom hij de stad bezoekt dit ongemakkelijk is. Ik was jong. Het was de tijd waarin ik al opgewonden werd als ik bij een meisje een strook van de pil op haar bureau zag liggen. Dit incident maakte mij dus boos. Mijn herinnering zegt dat ik aangeboden heb om zelf bij de hoeren te gaan staan en dat dit niet mocht, maar het kan ook zijn dat ik die ridderlijkheid er later bij gedacht heb.

Wat doet iemand die beter is met zijn pen dan met zijn mond dan? Hij schrijft een hoofdredactioneel commentaar in het faculteitsblad waar de vonken vanaf vliegen. Hij trekt alle woorden uit de kast om het zo scherp en venijnig mogelijk op te schrijven. Hij doet alles om de gevestigde macht een gevoelige klap toe te brengen. En dan gebruikt hij het woord ‘tiepmiep’ voor twee goedwillende promovendi die ook maar gedwongen worden door het systeem. Dit was onnodig kwetsend en leidde af van de boodschap.

Midden in de zomervakantie moest ik me bij de decaan melden. Dan vliegen daar ook de vonken vanaf en zeg je sorry. Dan schrijf je ook een excuses in het blad en is het leuke van schrijven er even vanaf. Gelukkig hadden we in die tijd veel bier. Ik weet eigenlijk niet meer wat de dame van de hoerenbuurt er van vond, waarschijnlijk heeft zij het stuk niet eens gelezen.

Het zou geen kwaad kunnen als de puisterige puber uit Bedum, of de mensen die dit hun hele leven blijven, dit een keer mee zouden maken. Dan leer je hoe je elk woord weegt, zonder door te schieten in censuur. Dat je de bestaande macht beter aanvalt met subtiliteit dan met grote woorden. Dan leer je constant na te denken over je boodschap en de vorm die je er aan geeft. Dan leer je dat kwetsen mag, als het maar wel een doel dient.