Ik zit in de metro die vroeger een trein was. Naast me zit een tweetal vrouwen met een plat Rotterdams accent de wereld te bespreken. Of beter gezegd: hun wereld. Ze stappen in bij de halte van het vliegveld dat al jaren geen Zestienhoven meer heet.
‘Luistert dan. Dan ga je er gewoon op centraal onderdoor naar het volgende spoor. Daar is geen controle.’ De dame heeft paars haar.
Haar reisgenoot zucht. ‘Ik moet er echt op Centraal uit. En ik spring niet over het poortje zoals die jonge gasten.’ Ze grinniken onbedaarlijk als pubermeisjes.
‘Rotpoortjes. Kost je 350 euro als ze je pakken las ik ergens, ik schrok me kapot. Ik heb toch niet voor niets een vijfenzestigpluspas.’
‘Serieus?’ Ik snap niet helemaal waar de paarse dame op reageert: de 350 euro of de vijfenzestigpluspas.
Ze babbelen over de flat waar ze wonen. Ze vragen zich af of je in de parkeergarage ook in plaats van een auto twee motoren mag parkeren. Henk van 43A doet dit en zijn motoren lekken soms olie.
‘Anders ga je met je pasje twee keer. Dus eerst eruit en direct weer er in.’
‘Doet ie niet.’ Ik vraag me ineens af hoe de paarse dame dit heeft geleerd.
‘Zeker?’
‘Zeker.’
‘Anders. Anders zegt het gewoon.’
‘Ja dat kan natuurlijk ook.’ Ze giechelen. Het lachen van de paarse dame gaat over in een rokerige hoestbui.
Op het centraal station stappen ze samen uit en lopen de trap op. Ik kan helaas niet meer zien of ze over de poortjes springen.