Geef mij maar chloor

Er was eens een trein in het oosten van het land. Ik stapte in en dacht al: ‘Oei. Het zijn wel veel mensen.’ Maar wanneer is veel, te veel? De spits was net voorbij, dus het zal voor mensen met een bepaalde kaart bij de NS wel gunstig zijn, dacht ik.

Toen we wegreden drong het tot me door dat de trein echt helemaal vol was. Ik stond met mijn mondkapje tegen het raam geperst en tuurde naar de schone buitenlucht. Er kwam een trein langsrijden met de naam “Relus ter Beek” en ik was niet eens in Drenthe. Om me heen stonden studenten. Ik bedacht me dat die groep maar voor twintig procent was ingeënt. Het was die groep die leefde bij de gratie van het warme contact met de medemens. Zij hadden de mooiste tijd van hun leven nog voor zich en ik had twee prikken in mijn arm. Maar ik las ook ergens dat dit goedje steeds minder werkt als het ding langer in je arm zit. De trein voelde vies als een natuurzwembad aan het einde van een warme zomer. Geef mij maar chloor.

De conducteur zei sorry en vroeg mensen om toch echt hun tas van de stoelen te halen. Net als vroeger, maar toen was die tas nog lullig en geen lijfsbehoud. De twintigers om me heen zuchtten. Ze vroegen aan elkaar: gaan die mensen er de volgende halte uit of wachten ze op een zitplek? Ik had geen idee. Ik wist wel dat ik een boek mee had en bij de volgende stop zou uitstappen. En ik las nog lang en gelukkig.

Het uitdeuken van een Ferrari

Mijn zoon heeft behoefte aan afstand en fietst tien meter voor me uit. Dat is prima, want hij kan met zijn zeven jaar prima fietsen. Hij fietst minder goed als hij boos is.
Ik zwijg als hij tergend langzaam langs een rode Ferrari 458 waggelt. Op dat moment schiet de vraag door mijn hoofd of het uitdeuken van een Ferrari net zo duur is als het oplappen van mijn Peugeotje. Stiekem hoop ik dat het verschil tussen arm en rijk genivelleerd wordt in het onderhoud van auto’s, maar het zal wel niet. Misschien is het wel een geleasede Ferrari met bijtelling omdat de startmotor op elektriciteit werkt.
Mijn zoon fietst door zonder de auto aan te raken, hij stuurt wel onbewust naar rechts omdat de rode auto zijn aandacht trekt. Op tijd kijkt hij weer naar voren: de volgende hindernis is een Volvo.

Van spanning gevouwen handen

Vanuit mijn raam zie ik een jongetje van een jaar of vier op een fietsje over de stoep racen. Tien seconden later volgt een grootvader die poogt te joggen. Aan alles zie je dat mannen dat in zijn tijd niet deden: hardlopen voor de lol. Ongeveer een minuut later komt oma langs. Ze waggelt en knijpt een bal plat onder haar linkerarm.

Ik heb gisteren de premier horen spreken met zijn van spanning gevouwen handen en ik heb nog eens gehoord hoe serieus het allemaal is. Er is een virus waar de ziekenhuizen vol door liggen. Ik hoor mensen mopperen over maatregelen, en een beetje over het psychisch welzijn. Ik zie hoe een vergelijking wordt gemaakt als dit goed uitkomt: als zij mogen dan ik ook. Ik zie hoe vaak wordt gezwegen als het minder goed uitkomt.

Het is raar hoe weinig mensen gelukkig worden van een economie die stil staat. Van het gegeven dat we niets meer hoeven, omdat het toch geen zin heeft, zie ik bijna niemand plezier hebben. Mensen worden er vooral arm en chagrijnig door.

Aan de overkant stopt een vrachtwagen van een groothandel in kantoorartikelen. De chauffeur laadt een grote doos uit, ik gok dat er een bureaustoel in zit. Op de doos liggen twee pakken met A4 printerpapier. Ik moet werken, maar zou willen dat het jongetje weer langs kwam racen. Zijn grootouders moet hij toch zo langzamerhand wel afgeschud hebben. 

Mijn dochter leest

Mijn dochter van negen heeft Google ontdekt. Dat is mooi want ze kan nu via Google Earth haar grootouders in Duitsland bezoeken. Ook leest ze mijn blogs. Ze vindt ze grappig, zegt ze en is trots. Ze vraagt waarom haar foto niet verschijnt als ze zoekt op “dochter van Joost van Hoek”.

Nou hou ik van schrijven, maar niet van gelezen worden. Het schrijven is dus een stuk lastiger geworden sinds ik weet dat zij het leest. Maar ik kan nu eenmaal niet zonder, dus ik zit hier weer.

Tot nu toe had ik jou als lezer nooit in beeld. Alleen dit al: schrijf ik voor een je of voor een u? Beleefdheid is een slap excuus om echte confrontaties uit de weg te gaan, dus ik ga voor je. En dan zie ik jou voor me, terwijl je met een kop thee naast je verveeld een hard stukje uit je neus peutert. En nu ben je beledigd en klikt dit stukje weg. Beleefd zijn is een, beledigen een ander.

Misschien is dit ook wel wat mij – naast praktische bezwaren – weerhoudt van het maken van de stap naar het echte schrijven; het schrijven van iets groots en het overtuigen van uitgevers. Het moment dat het boek uitgekomen is en een recensent als Arie Storm het boek door de literaire wringer haalt. Of erger nog: je familie. Dat mensen zeggen: ‘Ja hij kan wel schrijven. Maar.’ Of ‘Het is wel grappig, maar schrijven kan hij niet.’

Zo heb ik er ook een hekel aan als iemand over mijn schouder mee zou kunnen kijken als ik schrijf. Laat er vooral een psychologische analyse op los, maar het is gewoon lafheid. De makkelijke weg is om een blogje bij te houden, niet te veel lezers te trekken en het daar bij te houden. Ik schrijf wat ik wil en hoor bijna nooit iets terug.

Maar nu zit ik met mijn dochter van negen die mijn verhalen leest. Ineens ben ik bang om het over pijnlijke zaken te hebben, terwijl dat de kern van schrijven is. Daar waar anderen wegkijken, blijven wij als schrijvers staren. Voor jou, zodat jij bij een kop thee emotioneel kan worden van mijn verhaal. En ik moet dan blijven kijken hoe jij wel tien pogingen nodig hebt om dat harde stukje snot uit je neus te krijgen. De kleur doet vermoeden dat je een paar dagen geleden een lichte bloeding in je neus hebt gehad. Nee, zeg ik tegen je, plak het niet onder het salontafeltje, maar jij luister niet.

Gedroogde koriander

Er was eens een dag dat we, na maanden van rust door een pandemie waarin geld er minder toe leek te doen voor mensen in loondienst, weer een muntje in de winkelwagen bij de supermarkt moesten doen. Dat was toeval, het had ook zo kunnen zijn dat ik de dag erop naar de supermarkt had moeten gaan. Vaak ging ik niet meer naar de supermarkt, omdat het een risico was. De aanleiding dit keer was dat de gedroogde koriander op was en dat we hem diezelfde avond nodig hadden.

Als ik met mijn wagen bij het kruidenschap aankom zie ik hem direct: de gedroogde koriander. En dat terwijl de bakjes allemaal zo vreselijk uniform zijn als ze in het schap staan, en zo vreselijk onhandig van vorm als ze thuis in de lade liggen. Alsof ze onderweg een transformatie ondergaan.

Nou zijn mijn ervaringen bij het kruidenschap normaliter van een totaal andere orde. Normaal kan je hier alles krijgen, behalve dat wat je nodig hebt. De Action in het klein zullen we maar zeggen. Het effect is ook dat ik regelmatig met een bakje Italiaanse kruiden (of Provençaalse kruiden) de winkel uitloop terwijl ik weet dat we het echt nog thuis hebben, alsof ik het gevoel van falen wil afkopen wat gedroogd groen. Wat de waxinelichthouders zijn bij de Ikea, zijn de kruiden in de supermarkt.

Dit keer ging het dus in een keer goed. Ik was er vreselijk blij mee en zette het potje thuis tevreden in onze kruidenlade. Hij past niet, dus ik moet er wel even op slaan om het in vorm te krijgen, maar dat is niet anders. 

Wat ik inmiddels wel was vergeten is voor welk gerecht we de koriander nodig hadden. Maar niet alles kan in een keer goed gaan.

Kringloopwinkel

Bij de kringloopwinkel zijn er ook maatregelen genomen tegen het virus. Zo moet je bij de zijingang naar binnen en via de hoofdingang naar buiten. Eenrichtingverkeer dus.

Ik sta een paar platen af te rekenen. Een man met baard achter de kassa kijkt langs zijn bril om de prijzen te kunnen lezen. Zeven euro voor David Bowie vindt hij duidelijk te veel. Via de hoofdingang komt een vrouw van een jaar of tachtig de winkel inlopen.

De baard zegt: ‘Ho mevrouwtje. Wij zijn nu een circulair warenhuis dus u moet de groene pijlen volgen.’ Hij lacht er niet eens bij.

Dag dag

De man rookt en houdt de telefoon iets van zijn oor af. Het is een noorderling: uit zijn gezichtsuitdrukking kan ik al dagen weinig opmaken. Zijn drie dochters spelen bij het zwembad. De man woont deze week met zijn drie dochters in het appartement naast ons. Het is vakantie en te warm, zelfs in het Sauerland.

Hij rookt haastig en roept: ‘Jongens! Wil een van jullie moeder spreken? Ze kan praten.’

De kleinste (een jaar of vijf) komt aanlopen. Even later loopt ze met de telefoon aan haar oor langs het zwembad. Ze glimlacht soms. De man kijkt voor zich uit en probeert contact te maken. Ik blijf in mijn boek kijken, vandaag heb ik geen zin om met mensen te praten die om een praatje verlegen zitten.

Na vijf minuten maakt de man een armbeweging en het kind loopt terug. Ze zegt ‘dag dag’ en geeft de telefoon aan vader. 

De man luistert twee sigaretten lang naar de telefoon, zijn ogen kijken uit over het dal. Dan kucht hij en zegt: ‘Nee, zo hadden wij het dus niet afgesproken. Maar ik moet door.’ Hij drukt op de telefoon en laat hem in zijn broekzak glijden.

‘Nog vijf minuten, dan gaan we pommes eten’ roept hij naar het zwembad.

Onweer

Er stond thee op de tuintafel, maar het was te warm om thee te drinken. Ik was blij dat ik dat weekend in mei bij mijn ouders was, en niet op mijn dertien vierkante meter in Groningen. Mijn moeder deed ondertussen mijn was. Achteraf vind ik het absurd dat het zo lang duurde voor ik dit zelf ging doen. Maar veel dingen in je leven zijn absurd als je er naar terugkijkt. Er was ook nog een rijbewijs te halen. En er was de gewoonte om mijn jeugdliefde in de provinciestad op te zoeken. De liefde en het bezoek was al maanden weg, de stad nog niet. Mensen veranderen langzaam, ik al helemaal.

De thee was nog niet op drinktemperatuur toen het ging onweren. De lucht was strakblauw. Ik zag geen regen en voelde geen wind: niets kondigde een omslag in het weer aan. Het gerommel werd niet harder of zachter, het bleef bij de grens met Duitsland hangen.

Conform traditie ging pas om acht uur de televisie aan en zagen we dat er in Enschede een vuurwerkopslag stond. We zagen de brouwerij van Grolsch en begrepen dat de straat waar wij vaak over reden verworden was tot een oorlogsgebied. Het was een omvang van geweld die ik in mijn leven nog niet had meegemaakt. De hitte verdween uit de lucht. Het werd koud.

Te snel groot

Mijn dochter (9) houdt een snoepkers voor mijn gezicht. Ze pakt het groene takje tussen haar vingers en en knijpt er hard in. De kersen lijken opgeblazen te worden als een ballon.

Ze houdt de kers hoog in de lucht en zegt: ‘Wat is dit?’

‘Een dikke kont?’ buldert mijn zoon (7). Hij heeft net een driftbui gehad, maar kan weer glimlachen.

Ook mijn vrouw lacht weer en zegt: ‘Borsten?’

‘Nee nee’, zegt mijn dochter. Ze haalt even adem en zegt gedragen: ‘Dit is een zak met ballen.’ Haar adem blijft hangen in een hinnik.

Ik verslik me bijna. Ze wordt te snel groot. ‘Wat?’ zeg ik. ‘Van wie heb je dat nu weer geleerd?’

Ze blijft verstikt giechelen en ik ben bang dat ze in een slappe lach belandt. Dan zegt ze: ‘Van jou he papa.’ Ik was het alweer vergeten. Het is fijn dat de familie met een glimlach naar bed gaat.

We moeten het vertellen

We moeten het nu toch vertellen. De hele klas weet het en mijn dochter van negen niet. Tijdens mijn eigen middelbare school kende ik een meisje dat nooit in Sinterklaas geloofd heeft. Haar gereformeerde ouders vonden dat het geen pas had om te liegen tegen je kinderen: het zou schadelijk zijn voor de opvoeding. Liegen mag alleen als je er zelf in gelooft. Dat vond ik altijd geestig, maar ook bitter voor haar. Laten we eerlijk zijn, waar haal je het meeste plezier uit: realisme of fantasie? En mag je als ouder je kind dit feest ontzeggen?

Nu komt dus in de opvoeding van mijn dochter het moment waarop de waarheid er uit moet. Mijn dochter houdt nog meer van fictie dan ikzelf. Het kan niet anders of ze zit nog steeds diep ondergedoken in het mooie verhaal van de man die enkel goede dingen doet. Ik voelde me net als die oom van me die, terwijl ik lekker in de nieuwe Suske en Wiske zat te lezen, riep dat dit verhaal zo vreselijk ongeloofwaardig was.

We zitten aan de tafel. Zij legt een matje met strijkkralen. Ik roep mijn vrouw. We vertellen dat Sinterklaas wel heeft bestaan en dat mensen het zo’n mooi feest vonden dat ze er geen afscheid van wilden nemen. Mijn dochter lijkt onaangedaan en priegelt door. Ik had enige tekenen van rouwverwerking verwacht, verdriet of woede bijvoorbeeld. Andere ouders hadden ons hier op het schoolplein op voorbereid.

Ze zucht en zegt: ‘Pap, ik was eigenlijk al halverwege. De kinderen in de klas stoppen altijd met praten over Sinterklaas als ik langskom.’

Moeder en ik glimlachen en kijken elkaar even aan. De trots die elke keer opkomt als mijn dochter weer zo’n harde dobber van het leven heeft weten te trotseren wordt telkens groter. Ergens moet die trotscurve gaan dalen, de golf kan niet te lang duren.

Dan kijkt ze weer op en zegt: ‘En nu ga ik het dus snel weer vergeten.’