Pas op, kwallen

Eindelijk lig ik weer in de Noordzee. Het is prettig, ondanks dat ik af en toe een kwal moet ontwijken. Een jaar of vijfentwintig geleden is een kwal tegen mijn been gezwommen, en het was niet erg. De angst om gestoken te worden weegt niet op tegen het steken.
Op het strand komen twee zestigers aangelopen. Ze kijken rond alsof ze veel van de wereld hebben gezien. Ze lijken over de horizon te willen kijken, dichtbij is het blijkbaar niet interessant genoeg.
‘Het was een lange reis en het was mooi om deze kant van het land ook een keer te zien,’ begint de man. Hij zal in de tijd dat er nog overheadsheets waren vaak lezingen hebben gegeven. Zijn hele lijf toont professionele presentatievaardigheid.
Zijn vrouw (denk ik): ‘Het was een mooie reis, maar het is niet het mooiste strand dat ik ooit heb gezien.’
Ze zitten aan mijn thuisstrand, dus ik word pissig. Rot dan op naar dat betere strand, schiet door mijn kop. Ik bedenk: ik vind jou ook niet de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien. Dan bedenk ik dat ik vrouwen niet op hun uiterlijk mag beoordelen, want dat gebeurt toch al zo veel in de maatschappij. Maar het gaat ook niet om haar kop, maar om haar houding. Er is altijd wel iets mooiers of leukers dan waar je nu bent. Dat je je hiervan bewust kan zijn is toch al een zegen?
Een voorbeeld. Een paar jaar geleden was ik op het strand in het westen van Sri Lanka. Ik was er een paar weken, en natuurlijk was dat strand mooier dan dat van de Noordzee. Die ongereptheid was wel te danken aan een jarenlange burgeroorlog: de zeemijnen waren kort ervoor verwijderd. Waarom zou ik elke keer als ik op het Hollandse strand tussen de kwallen ligt te genieten gaan denken aan dat strand in de Indische Oceaan en denken: het valt wel tegen?
Ik las pas een interview met Anna Enquist in de Volkskrant waarin zij aangaf dat ze het niet gek vindt dat mensen als ze ouder worden minder blij worden, omdat er van alles van ze afgenomen wordt. Ik mag hopen dat ik zo niet oud wordt. Dat je constant denkt: dit heb ik al gezien. Dit heb ik al gehad. Dit was vorig jaar beter. Er zijn inderdaad heel veel dingen in het leven die minder worden als je ouder wordt, maar er worden ook dingen beter.
Ik moet glimlachen als het stelletje de kleren uitdoet om achter een handdoek in hun zwemkleding te schieten. Dit was toch de generatie die ons de pil heeft gegeven? Misschien zijn ze bang dat iemand er een foto van maakt en die op het internet zet, dat klinkt logisch.
‘Pas op, kwallen,’ zegt de vrouw.
Haar man (denk ik) zegt: ‘Stel je niet aan, we hebben ze wel eens groter gezien.’

Vluchten of vechten

Op die winterse vrijdagavond was het in de provinciestad waar ik opgegroeid ben te vroeg om uit te gaan, maar te laat om nog nuchter te zijn. Ik liep met een tas met de weekwas van het treinstation naar huis. In die tijd mocht dat nog: op je weekkaart reizen op vrijdagavond.
‘Hey homo,’ schreeuwde iemand vanuit het duister. Homo is een prachtig woord in Twente, omdat het zo lekker vol klinkt. Toch weet je als iemand je op die toon aanspreekt dat het niet goed zit. Het maakt dan niet meer uit wie je bent of wat je doet. Ik negeerde de stem en liep stevig door.
‘Je moet godverdomme wel luisteren met je nichtenbek.’
Tussen de huizen was een donkere vlek bij een transformatorhuisje. Voor me schoot een scooter de stoep op, achter me gebeurde hetzelfde. Op beiden zaten twee jongens. Een derde scooter parkeerde naast me, het joch achterop schreeuwde en dreigde uit te halen.
Nou deed ik in die tijd nog niet aan geweld, zelfs niet op recreatieve basis. Ik had me tot op dat moment met humor gered. De woede blijft dan in je lichaam hangen en ik vraag me inmiddels af of dat gezonder is dan af en toe een tik uitdelen.
Ik bleef staan en wachtte op wat er komen ging. Ze leken te wachten op het moment waarop ik de eerste klap zou uitdelen. Waarom ik hier was, of ik op zoek was om iemand in mijn reet te laten neuken, of ik misschien op zoek was naar klappen. Ik moet zeggen dat de argumenten inhoudelijk niet van erg hoog niveau waren, maar het was niet de juiste plek om dit bespreekbaar te maken.
‘Stomme klootzak godverdomme,’ zei de aanvoerder op de middelste scooter, ik denk dat we een minuut of vijf op de donkere plek stonden. Hij haalde uit. De tik op mijn schouder was fysiek niet indrukwekkend, maar er gebeurde wel iets in mijn kop. Achteraf denk ik dat ik op het punt stond om te vluchten of te vechten. Vluchten kon alleen niet meer, dat was me wel duidelijk.
Precies op dat moment kwam er een auto aanrijden. De koplampen zitten in mijn hoofd geprent. De scooters waren ineens verdwenen, ik kan me ook niet meer herinneren dat ik ze heb horen wegrijden.
De tien minuten daarna probeerde ik de adrenaline uit mijn lijf te lopen. Ik kan me oprecht niet herinneren of ik het mijn ouders heb verteld of gewoon gezellig heb gedaan. Dat is ook zo’n goed alternatief voor geweld: gewoon gezellig doen en aardig zijn voor elkaar.

Is corona vooruitgang?

In een normale wereld is het een teken van vooruitgang als mensen constant de regels ter discussie stellen. Was dit in het verleden niet gedaan, dan hadden we nu geen vrouwenkiesrecht of een homohuwelijk. Vooruitgang en verbetering van de beschaving kan niet zonder het ter discussie stellen van de status quo. Dit moet doorgaan, zeker in een land dat al jaren ten onder gaat aan nieuwe burgerlijkheid en vertrutting.

En dan komt corona. Er wordt een moreel beroep gedaan op onze eigen verantwoordelijkheid. We moeten thuis blijven zitten, opa en oma met rust laten en voor vrijgezellen geldt het celibaat. Mensen met hooikoorts gaan polsbandjes dragen vanwege de niesschaamte. Je hebt mensen die krampachtig afstand houden. Je hebt mensen die zich er geen reet van aantrekken. Ondertussen hebben steeds meer BOA’s hun handen er vol aan. Er worden meer dan duizenden pittige bekeuringen uitgeschreven. Zouden dat allemaal hufters zijn? Het op 1,45 meter van een ander lopen is asociaal geworden. Net zo asociaal als de vrouw vroeger was toen ze haar huishoudelijke taken verzaakte? Of is het een regel die boven alles verheven is vanwege onze volksgezondheid?

Het voelt allemaal erg ongemakkelijk. Misschien voelt het zo als je land in oorlog is? Ik heb er geen oordeel over, maar mensen zijn bang voor iets dat ze niet onder controle hebben en iedereen gaat hier op een andere manier mee om. Het gevoel dat we in ons bestaan bedreigt wordt is nieuw voor bijna iedereen die nu in Nederland woont. Is degene die voorzichtig doet de held? Of juist diegene die als eerste zijn huis uit komt? En wat geldt dan voor mensen die anderen er op wijzen dat ze niet voorzichtig genoeg zijn?

Natuurlijk blijf ik rustig, maar ik vind ook dat we kritisch naar onszelf moeten kijken. Natuurlijk is het nu nodig, al is het maar omdat de democratisch door ons gekozen volksvertegenwoordiging er mee instemt, maar de vraag is voor hoe lang. Ik hoop wel dat het snel voorbij is. Dat we snel weer zelf over ons leven mogen gaan en dat we niet voor eeuwig opgescheept zitten met een overdosis aan handhaving en controle. Mijn vrijheid is mij veel waard, misschien in zekere mate wel meer dan de volksgezondheid.

De hygiëne en de warmte

Ik mis mijn afkeer van overdreven hygiëne, mijn haat voor mensen die al het leven plat slaan door het te desinfecteren. Ik mis de tijd waarin ik een aanraking van een vreemde niet erg maar soms zelfs aangenaam vond. Ik voel gene, als ik met iemand praat en twijfel of mijn druppels misschien naar die ander overspringen.
Ik mis de zinloze borrels, die als doel hebben om een team te smeden, maar vooral om mensen te zien. Ik mis mijn team, omdat we enkel elkaar nog spreken als hier een inhoudelijke aanleiding voor is. Alle onzin is verdwenen, maar de kern van het leven is juist dat het zo mooi onzinnig is.
Ik haat die anderhalve meter. Ik haat het dat we niet de ruimte mogen betreden waarin normaliter de spanning tussen mensen ontstaat. Afstand isoleert als het plastic om de elektriciteitskabel. Ik wil dichterbij komen: of het nu is om iemand te ruiken, of om zonder vooraf bedachte route een trein te verlaten of om een vluchtige zoen te geven. Het kan niet meer en de spanning zakt uit de wereld weg.
Dan zeggen mensen dat het verstandig is, want voor de ouderen, dus houdt afstand. We zien dat het uitmaakt in het totaal en zien de statistieken. We kunnen meten dat het werkt, dus het werkt en het is het dus waard. We hebben het gered. En ondertussen voelen we dat de hygiëne het in onze straten overneemt van de warmte.

Grijze koppen en een enkele vrouw

Twee medewerkers van de afdeling Communicatie zitten naast elkaar in de kantoortuin. De ene heeft met een permanente marker de anderhalve meter uitgetekend door een streep te zetten op het bureau. Ze is gelukkig altijd vroeg op haar werk.
Haar collega blaft: ‘Kijk, dan zoek ik op Directeur Generaal en krijg geen bal. Leuk hoor zo’n beeldbank, maar als hij het niet doet.’ Ze pakt het papieren bekertje koffie op en neemt een flinke slok. Ze is gehaast en de koffie spat in fijne druppels op haar blauwe jurk.
Haar collega kijkt op haar scherm. ‘He? Wacht. Als ik zoek op directeur-generaal krijg ik deze uitkomst.’ Ze draait haar monitor en laat een hoop grijze hoofden zien. Er zit ook een enkele vrouw tussen.
‘He, die hoofdletter zou toch geen donder moeten uitmaken? Wacht.’ Ze zet haar koffie op de zwarte lijn, zucht omstandig en typt ongeduldig de woorden in. ‘Niets. Zou het komen omdat ik extern ben of zo?’
‘Wacht ik probeer het ook even met een hoofdletter, hoewel dat natuurlijk niet correct is. Dit soort dingen staan in de werkinstructie die ik je net gestuurd heb. Zonder hoofdletter.’ Ze draait het scherm en glimlacht tevreden: weer grijze koppen en een enkele vrouw.
‘Wacht ik ga die werkinstructie wel weer lezen. Het is wel stom al die bureaucratie. Ik blijf dan toch een ondernemer he, maar de crisis.’

Na een half uur probeert ze het nog een keer. ‘Kijk, het is me gelukt!’ Ze draait het scherm naar haar collega.
De collega glimlacht: ‘Ja, het streepje he. Dat maakt dus wel degelijk iets uit.’

Alleen kroket

Een stevig  meisje met een step schuifelt door de volle trein. De step is elektrisch en heeft een plaatje als was het een echte Solex. Het meisje boert achter haar hand en werkt een kroket naar binnen.

Een kleine man met bakkebaarden struikelt over de step. Hij buigt soepel door zijn voorste knie en richt zich weer op. Er worden geen woorden gewisseld. De uitgegroeide pony van het meisje zakt verder over haar ogen. 

De man stapt uit en iemand opent de deur van het toilet. Ondanks dit alles ruik ik alleen kroket.

Gelukkig oud

Twee mensen van een jaar of zeventig staren naar een groepje dat voor de zaal wacht op iets van Shakespeare. De man slaat een arm om de vrouw naast hem heen en zegt: ‘Dus zij ook?’ Hij heeft de blik in zijn ogen die ik wel eens zie bij mensen in mijn omgeving met een burnout.
De vrouw: ‘Haar darmen zitten helemaal onder.’
‘Moet zij dan ook.’ De man maakt een stekende beweging met zijn arm alsof hij een groot varken aan een spies rijgt.
‘Ja.’ Ze zegt niets over zijn knullige obscene gebaar. De mensen om hen heen zijn geen seconde in hun gesprek gestoord. ‘Het waren goedaardige, maar dus. Ze krijgt elke half jaar die controle. Ze is gelukkig oud.’
Hij knikt. De deur gaat open en ze lopen samen de zaal in.

Het is rustig

Het is al dagen rustig onder de aanvliegroute van een van de drukste banen van Schiphol. Ik heb me er nooit aan gestoord en nu begin ik het geluid bijna te missen. Ook de drukke uitvalsweg van ons dorp, die voor de deur van mijn woning loopt, is erg rustig. Minder fietsers, minder busjes en zelfs minder ambulances en politieauto’s. Op ongeveer een kilometer van mijn huis loopt een van de drukkere spoorwegen van Nederland: ik hoor de treinen nauwelijks meer rijden.
De natuur lijkt diep adem te halen en de lucht is schoner hij in jaren is geweest. Mensen doen ineens of ze aardiger zijn voor elkaar, ze doen alsof ze om elkaar geven. We danken God voor het internet en spitten onze tuin nog een extra keer om.
Ondertussen verliezen mensen hun banen omdat wij al die dingen niet meer doen die eigenlijk niet nodig zijn, maar het leven wel waarde geven. De sociale dingen, die vaak gekoppeld zijn aan het innemen van drank of eten. We willen een muur van immuniteit rond onze ouderen bouwen. Een muur waarvan niemand de eerste steen wil zijn. Wij zien ook de beelden van mensen die op hun buik in IC-bedden liggen terwijl ze beademd worden. In andere landen zingen mensen de ziekte de stad uit, in Nederland klappen we voor de zorgverleners die nog steeds te weinig verdienen. Ze verdienen te weinig, omdat wij liever geld aan een lekker etentje uitgeven, dan aan het betalen van belasting.

Dwarsdenkers en schreeuwers: mag een schrijver nog introvert zijn?

Ik blijft het ongemakkelijk vinden: waarom moeten schrijvers goed kunnen optreden? Als ik goed was in optreden in het openbaar was ik toch wel naar de kleinkunstacademie gegaan? Ik geniet juist van de sleutelen aan een tekst tot het zo scherp mogelijk op papier staat.
Zo maar een gedachte die bij me opkomt tijdens het literair festival waarin de dekolonisatie van de literatuur centraal staat. Schrijvers vertellen in de hal van het festival over het boek dat hen het meest gevormd heeft. Soms zitten er drie mensen, maar als Ilja Leonard Pfeijffer de foyer betreedt zit het nokvol. Hij doet het prachtig hoor, het is jaloersmakend.
Toch vind ik het raar. Zou een schrijver van nature niet tot in den diepste een introvert iemand moeten zijn? Persoonlijk sluit ik me het liefste op in een kamer en bestel afbakbroodjes voor drie dagen. Ik vind het verhaal (of de mythe) van Peter Buwalda (die ook in de zaal zit) herkenbaar. Hij sloot zich jarenlang op om zijn debuut Bonita Avenue te schrijven.
Toch zie je het verschil ook terug in de stijl als we Buwalda en Pfeiffer naast elkaar zetten. Pfeiffers stijl is flamboyant en erg gericht op de formulering (extravert). Buwalda formuleert ook strak en uitermate bedreven en origineel, maar het lijkt meer functioneel. Ik ben geen literatuurwetenschapper, wil dat ook niet zijn, maar ik vind het wel aardig om deze analyse te vertalen naar mijn eigen teksten. Ik denk namelijk dat je wel kan stellen dat er een verband is tussen de karaktereigenschappen van een schrijver en diens teksten, ervan uitgaande dat schrijven in essentie persoonlijk (en niet per definitie autobiografisch) is.
Ik ben iemand die zichzelf niet graag hoort praten, maar wel vindt dat hij iets te vertellen heeft. Ik zie mezelf niet als extreem introvert, maar ik ben er niet goed in om iets op het moment zelf inhoudelijk strak te formuleren. Het voelt onprettig. Met humor lukt me dat een stuk beter, dat is voor mij altijd een succesvolle strategie geweest.
Vroeger schreef ik een stijl die vergelijkbaar is met Herman Brusselmans en het was ook wel geestig. Toch zat er weinig achter en dus ging het mij als schrijver (en jullie dus zeker ook als lezer) snel vervelen. Ik gebruikte humor als automatisme en tegelijk ook als manier om de lezer op afstand te houden.
De laatste tijd probeer ik meer doordacht te schrijven. De insteek is om elk woord raak te laten zijn. Als ik er al geen aandacht aan de formulering besteedt, hoe kan ik dan van de lezer verwachten om elk woord met interesse te lezen? Ik hou erg van het werk van Raymond Carver en Helle Helle. Boeken waarbij je leestempo vanzelf afneemt en je ook nog ruimte krijgt (bijna als bij poëzie) om zelf invulling te geven aan het werk.
Het karakter van een schrijver maak in essentie niet uit, want voor elk soort teksten en schrijvers zou ruimte moeten zijn in de boekenwinkel en bibliotheek. Toch ben ik bang dat de extraverte schrijvers het gaan winnen van de introverte. Dat de dwarsdenkers het gaan verliezen van de schreeuwers. Als mensen schreeuwen heb ik geleerd om zacht te gaan praten, maar tegenwoordig redt je het hier niet meer mee.
Eigenlijk is dat niet zo heel veel anders in de wereld om het schrijven heen. We moeten altijd aan staan, we moeten ons goed in het publiek debat kunnen roeren en het leuk vinden om voor de groep te staan en ga zo maar door. De persoon die geconcentreerd luistert en slechts af en toe een rake opmerking maakt krijgt uiteindelijk geen ruimte.
Aan het einde van het festival loop ik bij een paneldiscussie binnen, waar mensen over elkaar heen buitelen in politiek correct gepraat over hoe vooringenomen iedereen is als het gaat om mensen “van kleur”. Even los van deze grammaticaal schilferige formulering viel me ook op dat er in deze paneldiscussie niet werd geluisterd. De meeste deelnemers waren op zoek naar bevestiging van wat ze toch al vonden. Het was mooi geweest als er tijdens die discussie iemand had gezeten die ongemakkelijk met zichzelf de zaal had ingekeken. En dat die persoon dan hakkelend iets had gezegd wat de mensen aan het denken zou zetten.
Laten we deze mensen koesteren.

De mist

De trein rijdt door het oosten van het land. Een blond meisje en een brunette praten met elkaar terwijl ze allebei naar de mist kijken. Ze praten, lachen niet, lijken bang om rimpels te krijgen.
‘Ik mag goddomme op mijn werk geen spaghettibandjes aan in de zomer. Daar wordt tegenwoordig toch niemand meer hitsig van?’
‘Ik zit alleen aan de telefoon. Jij spreekt nog mensen.’
‘Jij mag een kort rokje aan. Ziet bij mij ook niemand, dat zit toch onder het bureau. Dat mag ik ook zelfs niet, terwijl je weet wel.’
‘Nee niet, maar zaterdag. Wat is dat nu?’
‘Gewoon een soort vrijmibo, maar dan eentje waar je langer door kan gaan.’
‘Oh. En wat doe je dan aan?’
Het gesprek stopt hier en de meisjes kijken weer naar de mist.

Ik begrijp dat ik de lezer hier in het ongewisse laat over of dit gesprek wordt begonnen door de brunette of de blondine. Ik denk eigenlijk dat dit voor het verloop van het verhaal niet uitmaakt. Belangrijk is dat ik het weet, als als almachtige schrijver.
Ik vind dat het de brunette is die geen spaghettibandjes mag dragen. De blondine kan dus alleen maar korte zinnetjes uitspreken en heeft ook de minst goed ontwikkelde vocabulaire van het duo. Het vermoeden rijst dus dat zij ook in haar baan als telefoniste niet bijster succesvol zal zijn.
Dan is er ook het “terwijl, je weet wel” dat onbeantwoord blijft in dit verhaal. Ook dit weet ik als schrijver wel. De brunette refereert hier aan een mannelijk collega met een afzakkende broek waarvan je af en toe de bilnaad kan zien. Zij vindt het een onrecht om hiermee geconfronteerd te worden. Ze vindt het zo erg dat ze zelfs gaat vloeken, iets wat eigenlijk haar natuur niet is.
Maar voegt al die achtergrondinformatie iets toe? Zonder die toelichting is dit het verhaal van twee jonge meiden in de trein die van mening zijn dat niemand meer hitsig wordt van spaghettibandjes en korte rokjes. Ik vind dat genoeg.