Ze keert zich ineens om, kijkt me aan en blaft: ‘Waarom loop je niet door?’ We staan samen op de stoep. Een aantal straatlantarens is uitgevallen. Dit verval van de collectiviteit zie je vaker in ons dorp waarin veel mensen rijk zijn en daarom buitensporig veel energie steken in het betalen van zo min mogelijk belasting. Ik ken de vrouw niet. Net liep ze nog voor me en was ik nog bezig een beleefde afstand aan te houden, zoals dit hoort bij vrouwen als de zon onder is.
‘Waarop loop je niet door?’ vraagt ze nog een keer aan me, terwijl ze een stap mijn richting op doet. Ik vind het intimiderend. Ze komt in mijn zone en daar heeft ze niets te zoeken. Ik bepaal wie er bij mij in de buurt komt, en tegelijk ruikt ze lekker. Haar geur is een parfum dat aangenaam gemixt is met menselijkheid en ik meen ook wat alcohol te ruiken, ik denk een stevige IPA gezien de hoppige tonen.
Ik ben bijna thuis. Ik was achter haar blijven lopen omdat als ik haar had ingehaald ik haar had moeten afsnijden om bij mijn voordeur rechtsaf te slaan. Tussen mij en mijn voordeur wacht zij op antwoord.
‘Kijk me aan.’ Erg vriendelijk vind ik haar niet, maar bang ben ik ook niet. Als ik een vrouw was zou ik misschien om me heen kijken en opties afwegen. Zou ik gillen? Ergens aanbellen? Wegrennen? Haar een tik geven?
‘Waarom?’ Ze blaf niet meer maar schreeuwt. Ik ben bang dat de buurman naar het raam komt. Dan toch maar antwoorden. ‘Ben bijna thuis.’
‘Oh. Waar woon je dan?’ Ik word moe van haar vragen. Ik heb tot laat gewerkt en ben kapot. Ik wil voor de televisie zitten en zoutloze talkshows kijken. Ik wil niet met mensen praten, dat doe ik de hele dag al.
‘Gaat je niet aan.’
‘Wel als je hiermee kan bewijzen dat je niet van plan was in het donker achter me aan te sluipen.’
‘Niet.’ Ik voel me net een kleine kleuter die bij de juf moet komen omdat hij iets doms heeft gedaan.
‘Dus?’
‘Loop door, dan kan ik naar huis.’
Ze doet een stap naar achteren en ik blijf staan. ‘Loop dan!’ roept ze. Ik zie nu pas dat ze een grijns op haar gezicht heeft. Ze maakt een handgebaar dat ik haar kant op moet komen. Ik doe een stap naar voren en zij een naar achteren.
Als ik voor mijn deur sta spring ik naar rechts, steek de sleutel in het slot, duik naar binnen en gooi de deur achter me dicht.
Buiten hoor ik haar had lachen. ‘Lafbek!’ schreeuwt ze giechelend.
Ik zit op de trap en voel mijn hart in mijn keel.