Sprinter

Op het bankje in de halfvolle sprinter zitten een jongen en een meisje. Hij zit elegant met zijn gezicht van haar afgewend op zijn telefoon te tikken, zijn benen over elkaar. Zij zit met een manspread ogenschijnlijk kwaad voor zich uit te kijken. Toch heeft ze lieve ogen. Ik kan niet inschatten of het vreemden zijn, of ze een uitgedoofde relatie hebben of dat ze na een eerste nacht tijd voor zichzelf pakken.
Vijf minuten later kijkt hij naar buiten en zit zij op haar telefoon te tikken. Ze tikt net zoals ze kijkt, als de drummer van een deadmetalband.
Ze hebben allebei een hippe tas die je niet dicht ritst maar oprolt. Hij gooit hem als we het station inrollen over zijn schouder en loopt naar de deur. Ook zij staat op, maar wel pas als ze klaar is met tikken.
Als de trein weer optrekt zie ik ze achter elkaar lopen. Ze zijn de enigen op het perron. Niet veel mensen willen hier zijn. En toch: ik weet nog steeds niets.

Dit begreep ik later

Toen ik een jaar of vijftien was, werkte ik in de bibliotheek in ons provinciestadje. Ik had mazzel. Ik hoefde alleen studieboeken op volgorde van hun SISO-code te zetten. De halve meter boeken van Loe de Jong over de Tweede Wereldoorlog waren een makkie. Er waren anderen die literaire thrillers op alfabet moesten zetten, dat was elke week weer een zooitje. Toen was ik een brave jongen. Het haar dat over mijn schouders hing en de sweater met een grafsteen van Persistence of Time van de band Anthrax deden hier niets aan af.

De leiding van de sorteerploeg was in handen van een bibliothecaresse die van het boos toespreken van pubers haar hobby had gemaakt. Ik vermoed dat ze zelf geen kinderen had, maar wel de behoefte had om op te voeden. Aan de voorkant moest je een liniaal langs de boeken kunnen houden, als er eentje scheef stond kreeg je een uitbrander.

Het zal inmiddels wel verjaard zijn. Ik hielp mijn ploeggenoten om achter Loe een baaltje wiet te verstoppen. Roken deed ik zelf niet natuurlijk. Even twijfelde ik toen de harpist van een orkest waar ik toen in speelde bij de groep kwam, ik had begrepen dat opscheppen goed werkte bij het andere geslacht. Later begreep ik dat ze niet wilde dat ik op zou scheppen, maar dat mijn lange krullen voldoende waren geweest. We begrepen elkaar, omdat we klassieke muziek maakten en van heavy metal hielden. Dat is een volstrekt logische combinatie voor wie geleerd heeft naar muziek te luisteren.

In kijken, luisteren en begrijpen in de sociale context was ik in die tijd slechter dan vandaag. Ik was vooral bezig om Loe langs een liniaal te zetten voor een paar euro per uur die ik dan weer ging uitgeven in de lokale muziekwinkel. Ze had naar me gekeken begreep ik later. Het had van alles kunnen worden, begreep ik later. Ik had ook de boel een keer scheef kunnen zetten, begreep ik later.

Er is ook zoiets als doen wat je wilt, los van doen wat je gevraagd wordt. Dat begreep ik later. En daarom rijd ik nu altijd tien kilometer per uur harder dan (vermoedelijk) is toegestaan.

Over vallen

Ik zat deze winter in het restaurant van een skibaan. Mijn vrouw en kinderen waren zich aan het voorbereiden op het skiseizoen dat niet zou komen. Ik hou er niet van: glijden in de kou, ook wel het spelen met vallen. Er zijn voordelen aan het hebben van controle. En als ik weet dat ik geen controle heb, val ik juist bij elke kans die zich voordoet. Er is een voordeel aan ouder worden, je leert je grenzen kennen.

Toch kocht ik vorig jaar in een vlaag van zinloze ambitie skeelers op marktplaats. Het is natuurlijk gekkenwerk om op wieltjes te gaan lopen, daar hoef je geen natuurkunde voor gestudeerd te hebben. Het wiel is hier niet voor uitgevonden. Mijn vrouw en kinderen vlogen echter zo enthousiast over het asfalt, dat ik dacht: dat moet ik ook kunnen. Maar om eerlijk te zijn als ik John Lennon zie heb ik hetzelfde gevoel, maar ik heb geen illusies. En zo geschiedde. Nadat ik de schoenen aandeed, een stuk hangend aan de hekken van mijn buren over straat schuifelde eindigde mijn avontuur in een rozenhaag van een buurman. Ik heb er wel iets van geleerd. Nederland is niet plat, omdat altijd de regen van de weg af moet kunnen lopen. Enfin: die skeelers gingen dus weer op marktplaats.

Maar terug naar de hal waar ik rust had en geen skiles. Ik liep naar de selfservicebalie en bestelde een cappuccino. De dame achter de balie pakte een kopje, drukte op een knopje en ik hield mijn pas voor het pinapparaat. Het gaf me op hetzelfde moment een gevoel van vrijheid, als ook van eenzaamheid. Misschien is dat ook wel hetzelfde. Dit gevoel werd sterker toen een familie een bestelling plaatste en drie dames in wolken stoom de bestelling verwerkten. Even twijfelde ik of ik een roze koek moest bestellen, maar deed het niet. De kop ging op de schotel en ik schuifelde naar een tafeltje. Ik lette niet op de drie lege stoelen, want gelukkig had ik nog een boek bij me. Er is weinig in het leven dat fictie niet op kan lossen.

Vaak afhankelijk van lithium

Het is heerlijk om weer in de rij te staan voor een concertzaal. Het was 1G-tijd dus ik moest nog een testbewijs op mijn telefoon laden en ik heb de batterijbesparingsmodus aangezet. Ons levensgeluk was twee jaar lang vaak afhankelijk van lithium.
Voor me staat een stel dat moppert dat concerten verplaatst zijn. Ze hadden een tour van Pearl Jam in de planning, omdat ze is Basel echt een andere setlist hebben dan in Berlijn. En nu schoot Kiss er bij in.
Ze draaien zich om, dus ik praat maar mee. Ik zeg dat ik Pearl Jam een paar jaar geleden wel eens heb gezien. Ik zeg dat ik het ticket voor dit concert nu tweedehands heb gekocht. Het was lekker goedkoop omdat mensen bang of recalcitrant waren door 1G. Soms is marktwerking prettig. Tot slot maak ik een grapje over de aard van seksuele dienstverlening die je zou kunnen krijgen voor de prijs van dit ticket. Het stel draait zich weer om.
Ze praten over hun handel. Ze kopen dingen ergens in, proppen het in een bus en verdienen er veel geld aan door het op een andere plek te verkopen. Waar ze het precies over hebben weet ik nog steeds niet. Ze praten ze er over tot de deur opengaat. Mijn testbewijs hoef ik niet te laten zien.

Waar ik from ben

Het is avond en ik loop door de grote stad. Ik ben een weekend alleen omdat we thuis van corona geleerd hebben dat tijd zonder kinderen belangrijk is. Die middag bezocht ik een museum en die avond staat een concert in de poptempel in de planning.

Ik merk dat als je niet reserveert je in je eentje bij alle goede restaurants “fully booked” te horen krijgt. Een buik die laat zien dat ik voor twee eet, helpt hier niet eens bij. Ik haat het om afgewezen te worden en ga dus na twee pogingen naar de toeristenbuurt. Hier staan mannen voor hun bedrijf om je naar hun middelmatige eten te lokken. De keuze is top: ik kan bij een tent kiezen tussen Thais, Italiaans en Argentijns.

Ik zit onder de terrasheater en observeer de jongen die mensen naar binnen lokt. Het werkt eigenlijk net als versieren. Hij probeert het erg vaak, wordt toegelachen, uitgelachen of genegeerd. Hij zegt telkens: ‘Ik zie dat je honger hebt’. Hij spreekt wel tien talen, of in ieder geval voldoende zodat de ander denkt dat hij die persoon begrijpt. Als ze ernaar vragen is het eten hier altijd het beste in de stad en hij brengt het zo overdreven dat het charmant is. Hij zoekt de grens op en gaat er net niet overheen.

Mensen willen voorgelogen worden, als ze maar een prettig gevoel krijgen. Mensen vragen of er een aanbieding is vanavond. Die is er niet, maar het is wel een speciale avond die ze nog nooit van hun leven mee hebben gemaakt. Die belofte doet het hem vaak. Ze gaan bijna allemaal voor de bijl. Het is net zo simpel als effectief.

Ik eet mijn pizza die ik Argentijns vindt smaken en tik een halve liter Thais bier naar binnen. Als de straat even stil is vraagt de lokker waar ik from ben. Ik zegt dat dit Nederland is. Hij vraagt verwonderd waarom ik alleen ben. Ik zeg corona, hij glimlacht en er komt weer een groepje willige toeristen. Als ik betaald heb weet ik nog niet of hij denkt dat mijn familie onder de zoden ligt vanwege corona, of dat ik daarom van mijn vrouw gescheiden ben. Het maakt niet uit.

Ik loop verder door de stad. Er is nog tijd voor het concert begint, dus ik loop door een park waar in dundruk irritant vaak erudiet over wordt geschreven. De grote stad, is de stad die men tot vervelens toe gebruikt als decor van goede boeken, maar het is vooral ook de stad waarin je als alleenstaande eter afgewezen wordt omdat er meer rendement te halen valt uit een tafel voor twee.


Niet meer bellen

‘Ik wil dat je me niet meer belt. Beloof je dat?’ Hij kijkt op van zijn nagelknipper. De rode striemen op zijn rug jeuken. Hij laat de nagels op de grond vallen, het is toch maar een hotel.

‘Beloof je dat?’ Ze doet niet eens haar best om het verleidelijk te laten klinken, daarvoor is het te laat. Ze gaat altijd drammen als ze na één poging haar zin niet krijgt. Ze wil de regie houden, net als thuis bij haar man en drie kinderen. Langer dan een uur houdt hij het niet uit. Ze loopt nu al minstens een kwartier te mekkeren dat hij haar niet meer mag bellen.

‘Appen dan?’ Hij lacht breed zodat de kuiltjes in zijn wangen goed tot hun recht komen. Het is niet fijn als zij macht heeft. Onzeker is ze aantrekkelijker.

Ze reageert nukkig. Ze vindt het geen geschikt moment om grappen te maken.

‘Ik ben beter in grappen maken dan in niet bellen.’ Kuiltjes maar weer. Hij is in een prima bui, dit zijn de momenten in de week dat hij voelt dat het leven zin heeft. Dit zijn perfecte momenten om grappen te maken.

‘Niet meer bellen! Dat zeg ik niet zomaar.’ Ze hebben elkaar nooit in de humor kunnen vinden. Ze leven in het moment, maar die momenten vallen maar korte tijd voor hen allebei samen.

Hij kijkt naar zijn tenen maar heeft vandaag geen zin om het gevecht lang te laten duren. Hij zegt: ‘Beloofd. Ik ga je niet meer bellen. Ze knikt, pakt haar handtas op en loopt zonder een kus te geven de hotelkamer uit.

Het is natuurlijk allemaal onzin. Hij gaat over wat hij doet, en zij over wat zij doet. Hij mag vragen wat hij wil, zij moet maar leren om nee te zeggen. En daar is ze nog steeds niet echt goed in.

Meester in de hygiëne

Vandaag had Kerry haar benen niet geschoren, omdat ze een lange broek droeg. Die avond voelde ze de spijt, om precies te zijn op het moment dat ze achter Tom aan de trap op liep naar zijn kamer. Ze dacht hier maar een fractie van een seconde aan, ze had al haar aandacht nodig om de steile trap op te klimmen. Bovendien: ze was oud genoeg om problemen niet groter te maken dan noodzakelijk. Het was prettig bij Tom. Hij gaf haar complimenten en bekeek haar met de gulzige ogen van een jongen. 

Eerder die middag had Kerry een stevige bodem voor deze avond gelegd, door met haar man Eric ruzie te maken over de vuilniszakken. Ze gaf hem er van langs omdat hij ze nooit buiten zette, althans nooit zonder dat zij hier om had gevraagd. Hij reageerde daar zo lullig op dat ze zonder schuldgevoel de voordeur met een dreun achter zich dicht kon slaan. De kroeg, de drank en Tom waren een logisch vervolg.

Tom woonde in een huis met andere mannen, maar ze durfde zijn leeftijd niet te vragen. Toen ze klaar was met klimmen en de kamerdeur dicht was, zoende hij haar direct. Ze merkte dat hij anders smaakte. Ze zou opwinding moeten voelen van het overstappen van de grens van hygiëne, maar het wende niet. Het was ook zijn geur, ze kreeg haar eigen gevoel niet scherp. 

Tijdens het nadenken miste ze Eric. Verdomme, wat was ze teleurgesteld in haar eigen bekrompen geest. Ze moest nu even doorzetten. Flink zijn. Met dit verhaal kon ze toch niet komen aanzetten? Ze ging vreemd met een slappe reden, vond een prima gast die minimaal tien jaar jonger was en op het moment dat hij via haar buik afdaalde zei ze: ‘Stop?’ Niet omdat hij vies was, maar vooral omdat hij anders was. En ja hoor, toen kwamen weer die gedachten aan soa’s en de vraag of dit allemaal wel verantwoord was opborrelen.

Kerry zei het nog een keer en dit keer zonder vraagteken. Tom zat hoog in de achtbaan en begon net aan de afdaling. Ze zei het niet hard, maar wel vaak. Ze vroeg om tenminste een condoom om te doen en dat hoorde hij wel. Bijna vroeg ze ook dat niet, omdat haar repeterende ‘stop’ dan zeker zou verdwijnen in de mist in zijn hoofd. Dat gebeurde desondanks. Je mag ook niet te veel vragen. Ze draaide weg, maar Tom draaide mee. Hij schrok pas toen ze over een stapel LP’s kotste. 

Thuis gaf ze Eric een kus. Ze zei dat ze zo hard moet huilen vanwege de vuilniszakken. Omdat het geen goed onderwerp was om ruzie over te maken. Omdat ze nooit de ambitie hadden om meesters in de hygiëne te worden. Hij knikte en kuste haar nog een keer op haar mond. Hij zei niet dat ze uit haar mond stonk.

Die avond stapte Kerry onder de douche en schoor ze haar bennen.

Anton Valens (1964-2021)

Het leven en de bek

Het is een herfstavond waarin de stormen nog geen naam hadden en er een boekpresentatie plaatsvindt van een vriendin. We hebben samen schrijfles gehad. Ze zei altijd dat we ons leven in de bek moesten kijken. Ze zei dat stoer, deed het ook, was daardoor vaak gelukkig en ongelukkig en debuteerde.
In de stad in het oosten regent het onbedaarlijk en ik zet me in een kroeg. Ik bestel alle bieren die ik niet ken. De blokjes ‘Old Amsterdam’ zijn voorgesneden, de hoekjes afgerond als bij een dobbelsteen. De mosterd is pittig en het bier komt uit Rotterdam. Ik maak er een grap over rotter en amster, de werkstudent achter de bar lacht de leegte in de kroeg weg.
Ondanks het rotweer besluiten twee meisjes om op het terras onder een parasol te gaan zitten. Het voelt als wanneer mensen doorlopen in een volle trein, hoewel er naast mij een plek vrij is. Alsof ze denken dat ik hen iets aan zou willen doen. De meisjes roken niet eens.
Om te voorkomen dat ik dronken in de literaire kring aankom ga ik op tijd lopen. Ik loop door een natte stad en over een verlaten industrieterrein. Het is fijn om met geduld te lopen, om jezelf de ruimte te geven om rond te kijken. Er zijn weinig mensen op pad: kortom een prettige avond.
In de kunstenaarsbar hangt een jonge warmte, iemand is blijkbaar net met een terrasverwarmer in de weer geweest. Ik zie mensen die elkaar kennen, een enkeling kijkt wat raar naar die vreemdeling die tegen een muur geleund staat. Vandaag hou ik van die rol. Het zijn allemaal mensen die niet veel moeite met het leven lijken te hebben, of als ze er moeite mee hebben hier direct mee aan de slag gaan. Ik hoor gedichten, muziek en de vriendin die nu schrijfster is die voorleest.
Het is mooi om deze sfeer te voelen op de plek waar misschien wel een eeuw lang mensen in fabrieken werkten, waar schepen werden geleegd en iedereen kapot na een werkdag thuis kwam. Ik denk dan aan de tijd waarin boeken lezen iets was voor mensen die zo rijk waren dat ze zich te pletter verveelden. Misschien is het dat nog steeds.
Het voelt alsof ik een middag van mijn werk gespijbeld heb: vrijheid. Een middag die uit twee uur bestond en waarvoor ik keurig in het personeelssysteem verlof heb aangevraagd. Ik denk aan hoe ver mijn duivelse daad van die middag staat van het schrijven van een echt boek over dingen die je het liefst niet op papier zet. Ik las in een interview in de Volkskrant dat schrijfster Marieke Lucas Rijneveld een briefje boven haar bureau had hangen waarop stond dat ze ‘onverbiddelijk’ moest schrijven. Natuurlijk klopt dat, dat is precies het probleem. Een verhaal verzinnen kan iedereen, maar een geloofwaardig verhaal moet van ver komen. Ik hou er niet van om dingen in de bek te kijken, vaak is de dagelijkse sores meer dan genoeg.
Later die avond loop ik over het in onbruik geraakte bedrijventerrein terug naar het station en neem ik een foto van graffiti op een oude muur. In de trein schrijf ik een stukje dat ik maanden zou laten liggen. Daarna begin ik te lezen in het debuut.

Zonder arbeid geen honing graffiti
© Joost van Hoek

Naar de tram

Mijn pleegzoon is langzaam omdat hij het leuk vindt dat we samen met de bus gaan. Ik praat hem in zijn schoenen (nee niet je laarzen) en coach hem heel mindfull in zijn jas (nee niet binnenstebuiten, grapjas).
We lopen naar de bushalte. Hij stopt om minutenlang naar een lieveheersbeestje te kijken. We voorkomen dat het dier overreden wordt.
‘Kom op! We komen niet op tijd voor de bus.’
Hij ziet een lantaarnpaal die scheef staat en moet er verwonderd naar kijken. De wereld staat even stil.
‘We missen de bus!’
En dan komt er een mooie auto langs. Nee ik zeg het verkeerd, een coole auto. Daar kan je niet lopend naar kijken. 
‘Verdomme gast. Ik blijf niet zeggen dat we naar de tram moeten.’
Hij moet heel hard lachen: ‘Je zei tram, maar het is de bus.’

Ik hang aan u vast

Het is druk in de trein doordat iemand bij een botsing met een intercity is overleden. Op elk tussenstation schuiven mensen de trein in en geven anderen het op. Een jonge vrouw met krullen zet door en zegt: ‘Nog nooit een trein gezien die zo vol zit. Joshua man, dit moet je horen, echt niet normaal. Echt. Deze dag komt niet meer goed, eerst die kutschool en nu de trein. Ik snap niet waarom die zo vol zit.’
Ze ruikt dominant naar een bloemig parfum. Haar krullen kietelen onder mijn kin, terwijl ze tegen me aan duwt. Gelukkig is er geen ruimte om om te vallen. Ik probeer me vast te houden, maar wil geen reisgenoten aanklampen. Het resulteert in een koddig geschommel; godzijdank trekt de machinist dit keer rustig op.
‘Wacht even Josh. Mijn moeder op wissel. Ma wat is er. Ja ik kom eraan. Doe rustig blijf maar in de supermarkt. Ik kom eraan zei ik. Ma. Ma. Ma. Ma, wacht even ik heb Josh op wissel. Ja ik ben er over tien. Ja.’
‘Sorry meneer, sorry. Ik hang aan u vast. Wat een dag. De school, de trein, mijn moeder.’ Ze hangt met haar krullen vast aan een knoop van mijn jas. Een paar haren moeten stuk. Ze heeft er genoeg zegt ze. Mijn dochter van acht moet altijd huilen als ik haren af moet breken, omdat ze klem zijn komen te zitten.
‘Josh, ben je er nog. Wat een dag, hangt ik dus ook met mijn haren vast aan een meneer. Kutschool, kuttrein, haren vast en nu ook mijn moeder in de supermarkt, ze durft niet meer weg. Nee ik ga elke dag. Wacht we zijn er. Ik ga nu uitstappen ja.’
Ze stapt als enige uit. Iedereen zwijgt.