Sprinter

Op het bankje in de halfvolle sprinter zitten een jongen en een meisje. Hij zit elegant met zijn gezicht van haar afgewend op zijn telefoon te tikken, zijn benen over elkaar. Zij zit met een manspread ogenschijnlijk kwaad voor zich uit te kijken. Toch heeft ze lieve ogen. Ik kan niet inschatten of het vreemden zijn, of ze een uitgedoofde relatie hebben of dat ze na een eerste nacht tijd voor zichzelf pakken.
Vijf minuten later kijkt hij naar buiten en zit zij op haar telefoon te tikken. Ze tikt net zoals ze kijkt, als de drummer van een deadmetalband.
Ze hebben allebei een hippe tas die je niet dicht ritst maar oprolt. Hij gooit hem als we het station inrollen over zijn schouder en loopt naar de deur. Ook zij staat op, maar wel pas als ze klaar is met tikken.
Als de trein weer optrekt zie ik ze achter elkaar lopen. Ze zijn de enigen op het perron. Niet veel mensen willen hier zijn. En toch: ik weet nog steeds niets.

Niet meer bellen

‘Ik wil dat je me niet meer belt. Beloof je dat?’ Hij kijkt op van zijn nagelknipper. De rode striemen op zijn rug jeuken. Hij laat de nagels op de grond vallen, het is toch maar een hotel.

‘Beloof je dat?’ Ze doet niet eens haar best om het verleidelijk te laten klinken, daarvoor is het te laat. Ze gaat altijd drammen als ze na één poging haar zin niet krijgt. Ze wil de regie houden, net als thuis bij haar man en drie kinderen. Langer dan een uur houdt hij het niet uit. Ze loopt nu al minstens een kwartier te mekkeren dat hij haar niet meer mag bellen.

‘Appen dan?’ Hij lacht breed zodat de kuiltjes in zijn wangen goed tot hun recht komen. Het is niet fijn als zij macht heeft. Onzeker is ze aantrekkelijker.

Ze reageert nukkig. Ze vindt het geen geschikt moment om grappen te maken.

‘Ik ben beter in grappen maken dan in niet bellen.’ Kuiltjes maar weer. Hij is in een prima bui, dit zijn de momenten in de week dat hij voelt dat het leven zin heeft. Dit zijn perfecte momenten om grappen te maken.

‘Niet meer bellen! Dat zeg ik niet zomaar.’ Ze hebben elkaar nooit in de humor kunnen vinden. Ze leven in het moment, maar die momenten vallen maar korte tijd voor hen allebei samen.

Hij kijkt naar zijn tenen maar heeft vandaag geen zin om het gevecht lang te laten duren. Hij zegt: ‘Beloofd. Ik ga je niet meer bellen. Ze knikt, pakt haar handtas op en loopt zonder een kus te geven de hotelkamer uit.

Het is natuurlijk allemaal onzin. Hij gaat over wat hij doet, en zij over wat zij doet. Hij mag vragen wat hij wil, zij moet maar leren om nee te zeggen. En daar is ze nog steeds niet echt goed in.

Over depressie en zelfmoord

Een stel staat bij de koffiebar in het theater. De vrouw kijkt krampachtig door haar leesbril om de juiste euromunten uit te tellen waarmee ze de schuld van een rode wijn en een zwarte koffie kan vereffenen. De gezichtsuitdrukking van de man duidt op ervaring als leidinggevende in een staffunctie. Het smoelwerk van de vrouw duidt op irritatie over de invoering van de euro. De man maakt met zijn blik de aarde het verwijt dat het hemellichaam niet stopt met draaien als zijn vrouw met iets belangrijks bezig is.
Ze moet uiteindelijk pinnen.
‘Wat een apart bedrag: 5.53’, zegt de man. ‘Of je rondt af, of je doet het niet.’ Ze schuifelen naar en sta-tafel. Als de drankjes stabiel staan tikt hij plagend het programma van de voorstelling uit haar handen, verliefd kijkt ze vanachter haar koffie naar hem op.
De vrouw moppert nog even verder, over dat haar man niet van theater houdt. Haar metgezel glimlacht en somt op wie er de komende tijd op bezoek komen: de kinderen, de kleinkinderen, Annie en Henk en zo gaat hij nog eventjes door. De vrouw glimlacht en zegt: ‘En ik vrijdag even.’ Hij drukt haar tegen zich aan. Hand in hand lopen ze de zaal in. Er staat een stuk op het programma over depressie en zelfmoord, maar dan humoristisch gebracht.