Het leven en de bek

Het is een herfstavond waarin de stormen nog geen naam hadden en er een boekpresentatie plaatsvindt van een vriendin. We hebben samen schrijfles gehad. Ze zei altijd dat we ons leven in de bek moesten kijken. Ze zei dat stoer, deed het ook, was daardoor vaak gelukkig en ongelukkig en debuteerde.
In de stad in het oosten regent het onbedaarlijk en ik zet me in een kroeg. Ik bestel alle bieren die ik niet ken. De blokjes ‘Old Amsterdam’ zijn voorgesneden, de hoekjes afgerond als bij een dobbelsteen. De mosterd is pittig en het bier komt uit Rotterdam. Ik maak er een grap over rotter en amster, de werkstudent achter de bar lacht de leegte in de kroeg weg.
Ondanks het rotweer besluiten twee meisjes om op het terras onder een parasol te gaan zitten. Het voelt als wanneer mensen doorlopen in een volle trein, hoewel er naast mij een plek vrij is. Alsof ze denken dat ik hen iets aan zou willen doen. De meisjes roken niet eens.
Om te voorkomen dat ik dronken in de literaire kring aankom ga ik op tijd lopen. Ik loop door een natte stad en over een verlaten industrieterrein. Het is fijn om met geduld te lopen, om jezelf de ruimte te geven om rond te kijken. Er zijn weinig mensen op pad: kortom een prettige avond.
In de kunstenaarsbar hangt een jonge warmte, iemand is blijkbaar net met een terrasverwarmer in de weer geweest. Ik zie mensen die elkaar kennen, een enkeling kijkt wat raar naar die vreemdeling die tegen een muur geleund staat. Vandaag hou ik van die rol. Het zijn allemaal mensen die niet veel moeite met het leven lijken te hebben, of als ze er moeite mee hebben hier direct mee aan de slag gaan. Ik hoor gedichten, muziek en de vriendin die nu schrijfster is die voorleest.
Het is mooi om deze sfeer te voelen op de plek waar misschien wel een eeuw lang mensen in fabrieken werkten, waar schepen werden geleegd en iedereen kapot na een werkdag thuis kwam. Ik denk dan aan de tijd waarin boeken lezen iets was voor mensen die zo rijk waren dat ze zich te pletter verveelden. Misschien is het dat nog steeds.
Het voelt alsof ik een middag van mijn werk gespijbeld heb: vrijheid. Een middag die uit twee uur bestond en waarvoor ik keurig in het personeelssysteem verlof heb aangevraagd. Ik denk aan hoe ver mijn duivelse daad van die middag staat van het schrijven van een echt boek over dingen die je het liefst niet op papier zet. Ik las in een interview in de Volkskrant dat schrijfster Marieke Lucas Rijneveld een briefje boven haar bureau had hangen waarop stond dat ze ‘onverbiddelijk’ moest schrijven. Natuurlijk klopt dat, dat is precies het probleem. Een verhaal verzinnen kan iedereen, maar een geloofwaardig verhaal moet van ver komen. Ik hou er niet van om dingen in de bek te kijken, vaak is de dagelijkse sores meer dan genoeg.
Later die avond loop ik over het in onbruik geraakte bedrijventerrein terug naar het station en neem ik een foto van graffiti op een oude muur. In de trein schrijf ik een stukje dat ik maanden zou laten liggen. Daarna begin ik te lezen in het debuut.

Zonder arbeid geen honing graffiti
© Joost van Hoek

Naar de tram

Mijn pleegzoon is langzaam omdat hij het leuk vindt dat we samen met de bus gaan. Ik praat hem in zijn schoenen (nee niet je laarzen) en coach hem heel mindfull in zijn jas (nee niet binnenstebuiten, grapjas).
We lopen naar de bushalte. Hij stopt om minutenlang naar een lieveheersbeestje te kijken. We voorkomen dat het dier overreden wordt.
‘Kom op! We komen niet op tijd voor de bus.’
Hij ziet een lantaarnpaal die scheef staat en moet er verwonderd naar kijken. De wereld staat even stil.
‘We missen de bus!’
En dan komt er een mooie auto langs. Nee ik zeg het verkeerd, een coole auto. Daar kan je niet lopend naar kijken. 
‘Verdomme gast. Ik blijf niet zeggen dat we naar de tram moeten.’
Hij moet heel hard lachen: ‘Je zei tram, maar het is de bus.’

Ik hang aan u vast

Het is druk in de trein doordat iemand bij een botsing met een intercity is overleden. Op elk tussenstation schuiven mensen de trein in en geven anderen het op. Een jonge vrouw met krullen zet door en zegt: ‘Nog nooit een trein gezien die zo vol zit. Joshua man, dit moet je horen, echt niet normaal. Echt. Deze dag komt niet meer goed, eerst die kutschool en nu de trein. Ik snap niet waarom die zo vol zit.’
Ze ruikt dominant naar een bloemig parfum. Haar krullen kietelen onder mijn kin, terwijl ze tegen me aan duwt. Gelukkig is er geen ruimte om om te vallen. Ik probeer me vast te houden, maar wil geen reisgenoten aanklampen. Het resulteert in een koddig geschommel; godzijdank trekt de machinist dit keer rustig op.
‘Wacht even Josh. Mijn moeder op wissel. Ma wat is er. Ja ik kom eraan. Doe rustig blijf maar in de supermarkt. Ik kom eraan zei ik. Ma. Ma. Ma. Ma, wacht even ik heb Josh op wissel. Ja ik ben er over tien. Ja.’
‘Sorry meneer, sorry. Ik hang aan u vast. Wat een dag. De school, de trein, mijn moeder.’ Ze hangt met haar krullen vast aan een knoop van mijn jas. Een paar haren moeten stuk. Ze heeft er genoeg zegt ze. Mijn dochter van acht moet altijd huilen als ik haren af moet breken, omdat ze klem zijn komen te zitten.
‘Josh, ben je er nog. Wat een dag, hangt ik dus ook met mijn haren vast aan een meneer. Kutschool, kuttrein, haren vast en nu ook mijn moeder in de supermarkt, ze durft niet meer weg. Nee ik ga elke dag. Wacht we zijn er. Ik ga nu uitstappen ja.’
Ze stapt als enige uit. Iedereen zwijgt.

Daadkracht

Ik leun met mijn kin op het staal. Een plastic bandje drukt tegen mijn voorhoofd. Ik kom hier nu een paar dagen en heb geleerd dat ik mijn tanden op elkaar moet houden, zodat mijn hoofd stabiel ligt. De apparatuur is gevoelig. Tegenover me zit een oogarts met een lampje licht in mijn ogen te schijnen. Haar adem is frisser dan die van haar collega gisteren.
‘Kijk links, rechts, boven, onder, prima.’
Het is de controle van een ontsteking aan mijn gezicht die mij vorige week overviel. Ik voelde iets drukken in mijn kop en keek in de spiegel. Ik had een wal onder mijn oog die me bijna mijn zicht ontnam.
Ik ging naar de huisarts, zij keek weifelend en zei dat ik direct aan de antibiotica moest. Onzekere blikken. Een gesprek over dat je voorzichtig moet zijn omdat er veel kleine bloedvaten in je gezicht zitten. Ik heb geen idee wat dit betekent, of mijn gezicht ontploft als ik niet oppas? Of dat ik geen gevoel meer in mijn gezicht zal krijgen? Dat ik nooit de wind meer zal voelen waaien? Ik vraag niet door en slik de pillen.
De volgende dag weer de huisarts. Mijn darmen mopperen tegen de pillen. Weer een gesprek: die antibiotica zouden toch al moeten zijn aangeslagen? Ze vraagt een collega er bij, die zegt: ‘Is de andere kant van het gezicht voor u normaal?’ Ze drukken in de ontsteking, de nagels blijven staan dus is het iets met een Lantijnse naam. Ze hebben het er over draineren. ‘Hoe zwaar bent u? Een pilletje extra per dag kan vast wel.’

Na het weekend zit ik met mijn gezicht op het staal voor me uit te kijken. Er is iets in gespoten dat me een halfuur wazig zal doen kijken.
‘Het is goed. Behandel het als een verbranding van de zon. Beetje dagcrème van je vrouw erop. Maar niet in je oog.’ Het vleit me dat ze er vanuit gaat dat ik getrouwd ben, maar het kan ook een risico-inschatting zijn. Iemand met dat uiterlijk is of getrouwd of ziet er ongelukkiger uit.

Ze geeft me een hand en het is voorbij.

Dinsdagmiddag in het dorp

Er zit een monnik bij de bushalte voor het klooster. Het klooster is een bejaardenhuis voor nonnen uit heel Europa. De monnik heeft een emmer bij zich met schoonmaakspullen.

Om de hoek komt een Aziatische vrouw van een jaar of zestig aangelopen. Ze draagt een roze minirok en heeft witblond geverfd haar. Achter zich aan sleept ze een rolkoffer met hartjes. Haar hakjes tikken in een hoog tempo op de stoeptegels. Ze komt uit de richting van het klooster, maar ze kan ook van de protestants christelijke basisschool komen. Beide instituten kijken namelijk op elkaar uit.

De bus naar de stad komt aanrijden. De monnik staat rustig op een houdt zijn ov-chipkaart in de lucht. De roze vrouw zegt ‘godverdomme’ en duikt vlak voor een scooter het fietspad over. Ook de scooterrijder vloekt iets, hij kiest voor een ziekte. De buschauffeur bekijkt de dame met een brede grijns en laat haar binnen. De monnik en de roze vrouw zitten naast elkaar op de laatste twee plekken in de bus. De deur gaat met een pufje dicht.

Groen Links, marketing en narratieven

Eind vorig jaar was ik met een vriend bij een bijeenkomst van Groen Links. Nou zie ik mijzelf als politiek vrijgezel en geniet ik als ex-raadslid voor D66 van die ruimte. Het voelt desondanks onwennig om bij Groen Links in de zaal te staan, alsof ik er bij moet horen. Dit zijn toch die mensen die het beste met de wereld voor hebben, maar dit vaak door een overdreven hoeveelheid geitenwollensokkenfanatisme weer weten te verpesten?

Normaal drink ik in deze poptempel bier en luister ik naar muziek. Nu kijken we naar filmpjes over de natuur die naar de klote gaat door stikstof, godzijdank nog wel met een biertje. De stand van de natuur is een ongemakkelijke waarheid waar je mij inhoudelijk niet van hoeft te overtuigen. Toch begint het me al snel te jeuken als het inhoudelijk verhaal verandert naar het politieke handwerk. Concreet: wordt het vliegverkeer in de discussie meegenomen omdat we nu eenmaal niet alle lasten van de stikstof bij de boeren neer kunnen leggen. Dergelijk pragmatisch omgaan met de feiten maakt dat ik me niet alleen politiek vrijgezel voel, maar apolitiek. Wees dan eerlijk. Zeg dan dat je al sinds de jaren zestig tegen vliegen bent en dat de stikstofcrisis je een goede gelegenheid lijkt om dit aan te pakken.

Overigens ben ik het inhoudelijk helemaal met Groen Links eens, dat is niet het punt. We vliegen te veel en gebruiken te weinig het spoor dat er in heel Europa al ligt (daarbij ondersteund door een scheef belastingvoordeel op kerosine), maar je moet het gesprek wel eerlijk voeren en niet Tetris spelen met argumenten als het je uitkomt. De waarheid is al ingewikkeld genoeg.

Op het podium staat Jesse Klaver: een handige jongen en een lopende marketingmachine. Weer bekruipt me een vervelend gevoel, hoewel hij inhoudelijk allemaal dingen zegt die kloppen. Dit gevoel blijft als hij in gesprek gaat met iemand vanuit de aannemerij die boos is over de aanpak van stikstof en PFAS. Ze wisselen gedachten uit. Zij zullen elkaar nooit overtuigen, al is het maar omdat ze allebei op een andere manier hun brood verdienen. Tussentijds is overigens ook de vrouw van deze aannemer boos opgestaan om aandacht te vragen voor de plastic bekers die in deze poptempel gebruikt worden. Dit lijkt misschien een onschuldig incident, maar ik kom er echt later op terug.

Even terug naar mijn rotgevoel dat wordt ingegeven doordat niet meer de inhoud van het debat centraal staat, maar het vermarkten van een beweging of een gevoel. Het gevoel is: wij gaan de natuur redden voor onze kinderen. Net als bij de goede oude kerk vroeger of bij de grote merken in Nederland vandaag wordt dit hoger doel onder alle uitingen (of het nu een advertentie is of de opgerolde mouwtjes van Klaver) gelegd en met die middelenmix gaat men de potentiële kiezers benaderen. En om eerlijk te zijn geeft dit ook mij een lekker gevoel. Het geeft me een beter gevoel dan de harde waarheid, namelijk dat we voor een groot deel van de milieumaatregelen veel te laat zijn. Het is de hamburger van McDonalds die er altijd in de advertentie stukken beter uit ziet dan als je op het punt staat er een hap uit te nemen.

En wat een mooi rond einde zie je nu aankomen voor dit stukje. Betrokken schrijver wordt politiek geëngageerd en is kritisch op de wijze waarop de politieke boodschap aan de man wordt gebracht, terwijl hij in de inleiding ook gewag maakt van een allergie voor geitenwollensokkenfanatisme van de betreffende partij.

Maar gelukkig gaat dit verhaal niet over politiek. Dit verhaal gaat verder. Is het inmiddels niet zo, dat door deze vermarketisering van de wereld we minder goed kunnen vertrouwen op de zuiverheid van onze eigen intenties? Ik heb soms het idee dat mensen denken dat je iets doet, omdat je nu eenmaal een bepaald effect wilt bereiken. Nou hoef ik me er niets aan gelegen te laten hoe anderen denken, maar ik heb het idee dat ook die onderliggende gedachtewereld vervlakt. We zien iemand steeds minder als een individu, maar steeds meer als iemand die volgens voorspelbare paden (noem het algoritmes) opereert.

Ik worstel hier ook mee als schrijver. Schrijf ik om een effect op mezelf te hebben (ik vind het prettig om over iets te schrijven of heb zin om mij ergens in te verdiepen), of schrijf ik omdat het verhaal het nodig heeft? Hoe de lezer een verhaal invult is dan weer afhankelijk van die lezer. Ik hoef als schrijver natuurlijk niet in het levensbeeld van die lezer mee te gaan, maar ik moet er wel rekening mee houden. Je wilt per slot van rekening niet clichématig zijn, maar ook niet onnavolgbaar. Ik zal jullie als lezer in de volgende alinea’s (als jullie al niet afhaakt zijn) daarom maar eens maximaal uitproberen.

Interessant vind ik in relatie tot dit debat van vermarketing en intenties de ontwikkeling in 2019 rondom reallife televisie. Het concept was al sinds Big Brother bekend: je stop een aantal mensen (karakters) in een huis en wacht wat er gebeurt. Dat was toen al saai, maar is inmiddels ook commercieel niet meer interessant, dus je gaat de boel een beetje sturen waardoor het conflict (met als ultieme variant seks tussen een aantal karakters) ontstaat in het huis. Het wachten was op het moment waarop de karakters een moreel acceptabele grens zouden overschrijden. Geheel conform trend gaan we niet het debat aan, maar halen we het programma van de buis. Adverteerders houden niet van discussie, maar willen en beeld uitdragen.

In ditzelfde verband heb ik het afgelopen jaar veel gehad aan schrijver Ton Rozeman. Hij gebruikt de theorie van narratieven. Zijn stelling is dat elk personage, maar ook de schrijver zelf een verhaal heeft dat hij vertelt. Ik ben een schrijver en ambtenaar en loop al jaren te dubben over de volgorde van beide woorden. Het ene is stoerder, het andere is realistischer. Maar kern van het verhaal is dat ik mezelf schrijver noem. Denk hierbij even terug aan het narratief van de mensen in die reallifesoap. Ze zijn vaak bezig om rapper, DJ of model te worden (en zelden ambtenaar ). Als ze hiervoor een keer met een medebewoner moeten ketsen, is dat een bijzaak. En dan het narratief van Jesse Klaver. Ik denk dat hij heel helder heeft dat hij een beweging op wil zetten met als doel om het land voor de toekomst bewaard te krijgen (en van hemzelf een legende te maken). De man vanuit de aannemerij werkt hard en doet zijn best om zijn kleine onderneming in de lucht te houden (en lekker te kunnen leven). De kern van het narratief is volgens mij dat het zelden een realistisch beeld geeft van wat er daadwerkelijk gebeurt.

Al deze narratieven kunnen naast elkaar bestaan en een mooi verhaal opleveren. Denk aan de vreemdganger die het logisch vindt dat hij de secretaresse versiert, omdat zijn vrouw niet meer naar hem omkijkt. Denk aan de bedrogen vrouw die een rustige basis nodig heeft, omdat de kinderen elke avond willen dat zij hen in bed stopt. Denk aan de secretaresse die gewoon eens wil weten hoe het is met de baas. Omdat hij zo’n zorgzaam type lijkt. Mooie verhalen varen er wel bij als de spanning die er is niet wordt ingelost. In mooie verhalen blijven de narratieven van mensen bestaan, schuren ze langs elkaar en gaan de personages er op hun eigen manier aan ten onder. Conflict is de basis voor drama.

De realiteit is er bij gediend dat al deze verhalen gehoord worden en dat de personen proberen elkaar te begrijpen. Ze hoeven daarmee niet elkaars narratief over te gaan nemen, maar bewustwording over dat je bezig bent om jezelf een verhaal te vertellen is al heel wat waard. En juist daarin is marketing de storende factor. Er wordt ons een narratief opgedrongen, waarin wij ons prettig moeten gaan voelen. Het doet daarmee onrecht aan al die verhalen die wij voor onszelf vertellen, om enerzijds vegetarisch te leven, maar toch drie keer per jaar te vliegen. Het doet onrecht aan alle nuances van mensen die hun best doen om het goed te doen, maar daar niet in slagen.

En daarmee zijn we weer bij mijn bezwaar bij veel idealistische partijen (en ook religies) namelijk dat er een manier van leven opgedrongen wordt aan iedereen. Jij mag niet vliegen, jij mag geen vlees eten, jij mag niet seks met iemand hebben voor het huwelijk, je mag niet vloeken, je mag dit en moet dat. Ik vindt de intentie erachter en de bereidheid om hierover het gesprek aan te gaan belangrijker dan of de poging slaagt. Dan sta je dus op en zeur je over een plastic beker in de concertzaal van Jesse Klaver omdat je denkt dat je daarmee een groep groene milieufreaks kan raken. Plastic is namelijk slecht, altijd en overal. Maar daar gaat het niet om: de poging is veel belangrijker dan het resultaat.

Wat mij betreft is er ruimte voor het verhaal van iedereen en proberen we in Nederland zo samen te leven dat we hierbij elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar wel stimuleren om het goede te doen. Dat betekent dat mensen mogen leven hoe ze willen en dat we samen proberen het beter te doen. Daar past niet bij dat we elkaar de hele tijd de maat proberen te nemen. Daar past ook geen onverschilligheid bij.

Meer lezen over narratieven? Kijk op de website van Ton Rozeman, www.narratieven.nl.

Houdgreep

Ik haal mijn pleegzoon (6) tussentijds van school. Hij moet naar speeltherapie. Hij staat bij de kapstok met een meisje te geinen.

Het meisje kijkt me aan en vraagt: ‘Waar moet hij naartoe?’
Ik: ‘Hij heeft therapie.’
Hij: ‘Omdat ik vaak boos ben.’
Ik: ‘Is hij ook wel eens boos op jou?’
Zij: ‘Nee joh, natuurlijk niet.’
Hij: ‘Ik ben alleen boos op papa. Maar gelukkig ben ik veel sterker, ik heb hem vaak in de houdgreep.’ Hij lacht kuiltjes in zijn wangen.

Bijna vakantie

Voor de fietsenstalling van de christelijke school ligt een flinke plas. Het lukt me gelukkig nog net om er omheen te rijden. Ik zet mijn fiets in de stalling voor de ouders. Dat is dezelfde stalling die later op de dag wordt gebruikt voor de sporthal naast de school.

Mijn kinderen waren vandaag niet in beweging te krijgen. De vakantie komt er aan en het opstaan wordt elke dag moeilijker. Boos ben ik voor ze uit naar school gefietst. Als ik mijn fiets op slot heb gezet zie ik ze het terrein van de school op komen rijden. Ze praten gezellig met elkaar: dat is ook veel waard.

De eerste bel gaat als ze vlak bij me zijn. Ze rijden op de plas af en ik kijkt naar hun schone kleren. Ik hou me in en zeg niets. Dat had ook helemaal geen zin gehad, want allebei gaan ze op trappers staan en racen ze op volle vaart door de plas. Gelukkig worden er geen andere kinderen nat van de boog water die onder hun fietsen vandaan sproeit.

Niet praten over schrijven

Eindelijk is er een echte schrijver bij de boekhandel in ons dorp. Eentje die je ook wel eens op televisie ziet, ondanks dat er geen programma’s over boeken meer zijn. Het is zaterdagochtend en in de winkelstraat waar je niet mag fietsen miezert het. Ik heb net twee uur met mijn pleegzoon geworsteld om hem naar judoles te krijgen. Hij houdt van judo, maar de weg ernaartoe is altijd zwaar. Ik ben druk in mijn kop, maar fiets toch naar de winkel, want dit had ik me voorgenomen.

De schrijver is Ronald Giphart. Ik weet nog precies hoe ik Nederlands had op de Protestants-christelijke middelbare school in de provinciestad waar ik opgegroeid ben. Onze school moest in vroomheid opboksen tegen concurrenten in de omgeving. Er werd veel gebeden, maar steeds minder geloofd.

Mijn leraar Nederlands was iemand die dacht dat hij eruitzag als Jean Pierre Rawie en die dacht dat hij de humor had van Lévi Weemoedt. Beide percepties waren ten dele waar. Ik vroeg aan hem of ik ‘Giph’ op mijn lijst kon zetten. Hij trok even aan een imaginaire pijp en zei dat dit wel kon. Het was wel van belang dat ik hiervoor de goede argumentatie in wist te brengen. Precies dat zei hij vorige week ook toen een malloot vroeg of hij Suske en Wiske op de lijst mocht zetten.

Ik herinner me nog dat hij iets zei over dat er wel veel seks in zat en dat dit niet de boventoon mocht voeren. Ik vond dat niet erg. Nu ik Gipharts nieuwste roman Alle tijd lees moet ik toegeven dat hij niet heeft verleerd om elke gelegenheid tot het omschrijven van de daad optimaal te benutten. Ik vind dat een goede zaak, zeker in een wereld waarin een tepel niet op Facebook mag, maar een doodgeschoten hert wel. Ik heb ‘Giph’ destijds op mijn lijst gezet. Nooit heeft er iemand om een uitleg gevraagd.

Mijn leraar Nederlands bedoelde het zonder twijfel goed. Toch weet ik me van Nederlands weinig meer te herinneren dan al die dictees waar ik een één voor had. Het is blijven hangen dat je voor taal bang moet zijn. Dat er regels zijn voor hoe het hoort. Dat er regels zijn voor wat literatuur is en wat niet. Een gevolg is dat ik nog altijd bang ben om fouten te maken, terwijl er niets mooiers is dan een taalfout die tot een nieuw inzicht leidt.

Maar ik leid af. Ronald Giphart is in ons dorp en ik heb mijn fiets tegen de boekhandel gekwakt. Ik verwacht een rij meiden die vroeger smulden van zijn boeken, net als bij Doe Maar. Ik had in ieder geval groupies verwacht die naar Pauw of DWDD kijken.

In de boekhandel is het echter stil. Ik zie vrouwen van de boekhandel en de uitgeverij. Giphart staat aan een tafel met een hoge stapel boeken. Ik twijfel tussen kassa en stapel en pak dan maar een boek van de stapel. Giphart omschrijft de situatie als een cartoon van Van Straaten. We praten wat. Het is een fijn gesprek. Ik merk dat ik het liefst met hem zou willen praten over schrijven, maar dat niet doe. Er mist bier.

Dan schud ik hem de hand en loop ik bijna zonder betalen de deur uit.