Lippen stiften (fragment)

Dit is een fragment van een verhaal dat nog niet af is.

Op het toneel staan zeven acteurs hun lippen rood te stiften. De zaal is bijna leeg, wat ervoor zorgt dat ik me bijzonder voel. Ik snap er weinig van. Ik hou er ook altijd van om voor te wenden dat ik film begrijp, terwijl iedereen mij glazig aankijkt. Boeken die iedereen al heeft gelezen kunnen mij dan weer niet zoveel schelen. Ik denk niet dat ik interessant probeer te doen, maar ik ben wel graag bijzonder.

Ik voel me hier fijner dan op kantoor. Bij de afdeling Human Resource Management ben ik iedereen te snel af, maar deze acteurs laten mij al minutenlang gissen naar hun verhaal. Mensen stiften hun lippen rood, omdat het dan lijkt alsof de lippen goed doorbloed zijn, wat dan weer het geval is als iemand seksueel opgewonden is. Je leest wel eens iets.

Naast me zit een meisje. In de trein gaan jonge vrouwen meestal niet naast me zitten. Het voelt alsof ik voor hen een bedreiging ben, daar snap ik weinig van. Ze zit naast me in de lege derde rij. Ze ruikt prettig (deels natuurlijk, deels geparfumeerd) , is slank, heeft lang haar en lacht op dezelfde momenten als ik. De andere vijftien mensen lachen als wij stil zijn. Op de voorste rij zitten de buren uit de tijd dat Mariette en ik nog in de nieuwbouwwijk woonden. Ze denken vast dat ik vreemdga. Vreemdgaan is ongeveer het ergste dat je kan overkomen als je in een nieuwbouwwijk woont.

Ik heb mijn linkerbeen uit gewoonte over het rechter geslagen, maar dat been begint nu in te slapen. Ik twijfel of ik van been zal wisselen. Ik ben bang dat ik mij beweeg, dat ik haar aan zal raken. Veertigers horen jonge vrouwen niet aan te raken, daar komt altijd gedonder van. Ik zou het jammer vinden: het is prettig dat ze er is.

Haar lach is fijn. Hij is niet zo provocerend dat hij me aansteekt, maar brengt wel lichtheid in de politiek correcte zaal. Op het toneel hangt een actrice met ontbloot bovenlichaam aan een trapeze. Het lijkt of ze haar schouders uit de kom draait en ik hoor ‘oei’ naast me. Ik zou een hand op haar knie willen leggen, maar laat het. Mijn been begint te prikken en ik besluit om toch maar te wisselen. Ik strek de voet van mijn linkerbeen zo ver mogelijk naar voren en zet ze vervolgens naar elkaar. Het is normaal en natuurlijk, twee benen naast elkaar, maar ik hou er niet van. Onze tip op het werk aan medewerkers als ze krachtiger over willen komen: beide benen op grond, recht zitten en duidelijk praten. Maar hier mag ik zitten zoals ik wil. Ik sla ik mijn rechterbeen over het linker en wat ik vreesde gebeurt: ik tik met de zool van mijn schoen haar bovenbeen aan.

‘Sorry,’ zeg ik.

‘Geeft niet,’ zegt zij en ze legt een seconde lang haar hand op mijn knie. Op kantoor zorg ik er altijd voor dat ik niet alleen in een vergaderzaal ben met vrouwen. Het risico is me te groot dat er over gepraat wordt. Er worden regelmatig mensen om ontslagen of berispt, maar niemand hangt dit aan de grote klok. Op kantoor zijn de mannen al lang niet meer het sterkere geslacht. In deze donkere theaterzaal leg ik mijn hand op haar bovenbeen en voel ik mijn hart in mijn keel kloppen. Haar been is warm en ze giechelt warmte de zaal in.

De strijd van Knausgård

Het is vakantie en ik stort me weer eens op de cyclus Mijn Strijd van Karl Ove Knausgård. Het vijfde deel (Schrijver) bevalt me tot nu toe het best. Niet alleen omdat het aangenaam is om met de destructieve Knausgård in een verhaal rond te dolen, maar bij dit deel is het ook de inhoud van het verhaal die me raakt.
Het brengt me terug naar de fantastische tijd aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. De sadomasochistische ervaring van het constant krijgen van scherpe feedback. Elke keer die pijn die je goed moet blijven pakken. Ik maakte elke week te kleine stapjes om te zien dat ik echt beter werd.
En dan was het steeds weer zoeken naar diepgang, wat dat ook moge zijn. Dan komt ook de twijfel of je zelf wel diepgang hebt als persoon. Gaat het bij schrijven om diepgang of om een gevestigde orde die bepaalt wat goed is? Ik weet het nog steeds niet.
Het maken van drama blijft een rare activiteit. In het echte leven overleef je door problemen op te lossen, in verhalen moeten die problemen zo lang mogelijk blijven bestaan. Dat is een strijd die ik altijd tijdens mijn schrijven zal blijven voeren.
Knausgård is er gekomen en Mijn Strijd is in ieder geval een prachtige cyclus geworden. Ik zie er diepgang in.

Vluchten of vechten

Op die winterse vrijdagavond was het in de provinciestad waar ik opgegroeid ben te vroeg om uit te gaan, maar te laat om nog nuchter te zijn. Ik liep met een tas met de weekwas van het treinstation naar huis. In die tijd mocht dat nog: op je weekkaart reizen op vrijdagavond.
‘Hey homo,’ schreeuwde iemand vanuit het duister. Homo is een prachtig woord in Twente, omdat het zo lekker vol klinkt. Toch weet je als iemand je op die toon aanspreekt dat het niet goed zit. Het maakt dan niet meer uit wie je bent of wat je doet. Ik negeerde de stem en liep stevig door.
‘Je moet godverdomme wel luisteren met je nichtenbek.’
Tussen de huizen was een donkere vlek bij een transformatorhuisje. Voor me schoot een scooter de stoep op, achter me gebeurde hetzelfde. Op beiden zaten twee jongens. Een derde scooter parkeerde naast me, het joch achterop schreeuwde en dreigde uit te halen.
Nou deed ik in die tijd nog niet aan geweld, zelfs niet op recreatieve basis. Ik had me tot op dat moment met humor gered. De woede blijft dan in je lichaam hangen en ik vraag me inmiddels af of dat gezonder is dan af en toe een tik uitdelen.
Ik bleef staan en wachtte op wat er komen ging. Ze leken te wachten op het moment waarop ik de eerste klap zou uitdelen. Waarom ik hier was, of ik op zoek was om iemand in mijn reet te laten neuken, of ik misschien op zoek was naar klappen. Ik moet zeggen dat de argumenten inhoudelijk niet van erg hoog niveau waren, maar het was niet de juiste plek om dit bespreekbaar te maken.
‘Stomme klootzak godverdomme,’ zei de aanvoerder op de middelste scooter, ik denk dat we een minuut of vijf op de donkere plek stonden. Hij haalde uit. De tik op mijn schouder was fysiek niet indrukwekkend, maar er gebeurde wel iets in mijn kop. Achteraf denk ik dat ik op het punt stond om te vluchten of te vechten. Vluchten kon alleen niet meer, dat was me wel duidelijk.
Precies op dat moment kwam er een auto aanrijden. De koplampen zitten in mijn hoofd geprent. De scooters waren ineens verdwenen, ik kan me ook niet meer herinneren dat ik ze heb horen wegrijden.
De tien minuten daarna probeerde ik de adrenaline uit mijn lijf te lopen. Ik kan me oprecht niet herinneren of ik het mijn ouders heb verteld of gewoon gezellig heb gedaan. Dat is ook zo’n goed alternatief voor geweld: gewoon gezellig doen en aardig zijn voor elkaar.

Is corona vooruitgang?

In een normale wereld is het een teken van vooruitgang als mensen constant de regels ter discussie stellen. Was dit in het verleden niet gedaan, dan hadden we nu geen vrouwenkiesrecht of een homohuwelijk. Vooruitgang en verbetering van de beschaving kan niet zonder het ter discussie stellen van de status quo. Dit moet doorgaan, zeker in een land dat al jaren ten onder gaat aan nieuwe burgerlijkheid en vertrutting.

En dan komt corona. Er wordt een moreel beroep gedaan op onze eigen verantwoordelijkheid. We moeten thuis blijven zitten, opa en oma met rust laten en voor vrijgezellen geldt het celibaat. Mensen met hooikoorts gaan polsbandjes dragen vanwege de niesschaamte. Je hebt mensen die krampachtig afstand houden. Je hebt mensen die zich er geen reet van aantrekken. Ondertussen hebben steeds meer BOA’s hun handen er vol aan. Er worden meer dan duizenden pittige bekeuringen uitgeschreven. Zouden dat allemaal hufters zijn? Het op 1,45 meter van een ander lopen is asociaal geworden. Net zo asociaal als de vrouw vroeger was toen ze haar huishoudelijke taken verzaakte? Of is het een regel die boven alles verheven is vanwege onze volksgezondheid?

Het voelt allemaal erg ongemakkelijk. Misschien voelt het zo als je land in oorlog is? Ik heb er geen oordeel over, maar mensen zijn bang voor iets dat ze niet onder controle hebben en iedereen gaat hier op een andere manier mee om. Het gevoel dat we in ons bestaan bedreigt wordt is nieuw voor bijna iedereen die nu in Nederland woont. Is degene die voorzichtig doet de held? Of juist diegene die als eerste zijn huis uit komt? En wat geldt dan voor mensen die anderen er op wijzen dat ze niet voorzichtig genoeg zijn?

Natuurlijk blijf ik rustig, maar ik vind ook dat we kritisch naar onszelf moeten kijken. Natuurlijk is het nu nodig, al is het maar omdat de democratisch door ons gekozen volksvertegenwoordiging er mee instemt, maar de vraag is voor hoe lang. Ik hoop wel dat het snel voorbij is. Dat we snel weer zelf over ons leven mogen gaan en dat we niet voor eeuwig opgescheept zitten met een overdosis aan handhaving en controle. Mijn vrijheid is mij veel waard, misschien in zekere mate wel meer dan de volksgezondheid.

De hygiëne en de warmte

Ik mis mijn afkeer van overdreven hygiëne, mijn haat voor mensen die al het leven plat slaan door het te desinfecteren. Ik mis de tijd waarin ik een aanraking van een vreemde niet erg maar soms zelfs aangenaam vond. Ik voel gene, als ik met iemand praat en twijfel of mijn druppels misschien naar die ander overspringen.
Ik mis de zinloze borrels, die als doel hebben om een team te smeden, maar vooral om mensen te zien. Ik mis mijn team, omdat we enkel elkaar nog spreken als hier een inhoudelijke aanleiding voor is. Alle onzin is verdwenen, maar de kern van het leven is juist dat het zo mooi onzinnig is.
Ik haat die anderhalve meter. Ik haat het dat we niet de ruimte mogen betreden waarin normaliter de spanning tussen mensen ontstaat. Afstand isoleert als het plastic om de elektriciteitskabel. Ik wil dichterbij komen: of het nu is om iemand te ruiken, of om zonder vooraf bedachte route een trein te verlaten of om een vluchtige zoen te geven. Het kan niet meer en de spanning zakt uit de wereld weg.
Dan zeggen mensen dat het verstandig is, want voor de ouderen, dus houdt afstand. We zien dat het uitmaakt in het totaal en zien de statistieken. We kunnen meten dat het werkt, dus het werkt en het is het dus waard. We hebben het gered. En ondertussen voelen we dat de hygiëne het in onze straten overneemt van de warmte.

Onder studenten

De gelegenheid is dat ik op de opleiding waar ik vijftien jaar geleden een diploma haalde mag vertellen waarom het zo leuk is om te werken. Het is tijd om te vertellen dat ik de juiste keuzes gemaakt heb, daar word ik die dag voor betaald.
De studenten zijn jonger, serieuzer en gedisciplineerder dan toen. Of nam ik mijn eigen toekomst in die tijd ook zo serieus? De cijfers die ik in de tijd haalde lijken daar niet voor te spreken, maar het zou zomaar kunnen dat dit geen goed beeld geeft: ik haatte tentamens. Ik denk wel dat ik op die leeftijd dacht dat ik de hele wereld zou veranderen. Dat de wereld in die jaren is veranderd is zeker waar.
Ik zie openlijke flirts op de congreslocatie. Ik zie de jaren en mijn eigen oude kop in de spiegel op het te grote toilet. Ik mis het. Ik mis iets. Ik heb in de tussentijd veel meegemaakt dat ik toen nog niet had kunnen vermoeden. Hermans schreef ooit dat kiezen, ook kiezen is voor wat je niet doet. Het hebben van spijt over een keuze heeft weinig zin.
Ik denk eraan of het mooi zou zijn om mijn studententijd weer mee te maken, maar dan als de persoon die ik inmiddels ben. Als veertiger ben je minder onzeker, maar ben je ook minder snel verbaasd en (vrees ik) ook minder nieuwsgierig. Toch twijfel ik er niet aan dat ik veel meer van mijn studententijd zou genieten. Aan de andere kant is het juist die onzekerheid die samen met de nieuwsgierigheid een brug vormt waardoor je stappen maakt in je leven.
Het is ruim na middernacht als ik weer terug ben in mijn woonplaats. Thuis pak ik een biertje uit mijn te grote Amerikaanse koelkast en zit ik nog even op de bank. De familie ligt al uren te slapen. Ik zou alles anders doen, al is het maar omdat ik anders in de tussentijd niets geleerd zou hebben. Dat maakt leven ook prachtig: je doet het maar een keer en dus nooit goed genoeg.

Grijze koppen en een enkele vrouw

Twee medewerkers van de afdeling Communicatie zitten naast elkaar in de kantoortuin. De ene heeft met een permanente marker de anderhalve meter uitgetekend door een streep te zetten op het bureau. Ze is gelukkig altijd vroeg op haar werk.
Haar collega blaft: ‘Kijk, dan zoek ik op Directeur Generaal en krijg geen bal. Leuk hoor zo’n beeldbank, maar als hij het niet doet.’ Ze pakt het papieren bekertje koffie op en neemt een flinke slok. Ze is gehaast en de koffie spat in fijne druppels op haar blauwe jurk.
Haar collega kijkt op haar scherm. ‘He? Wacht. Als ik zoek op directeur-generaal krijg ik deze uitkomst.’ Ze draait haar monitor en laat een hoop grijze hoofden zien. Er zit ook een enkele vrouw tussen.
‘He, die hoofdletter zou toch geen donder moeten uitmaken? Wacht.’ Ze zet haar koffie op de zwarte lijn, zucht omstandig en typt ongeduldig de woorden in. ‘Niets. Zou het komen omdat ik extern ben of zo?’
‘Wacht ik probeer het ook even met een hoofdletter, hoewel dat natuurlijk niet correct is. Dit soort dingen staan in de werkinstructie die ik je net gestuurd heb. Zonder hoofdletter.’ Ze draait het scherm en glimlacht tevreden: weer grijze koppen en een enkele vrouw.
‘Wacht ik ga die werkinstructie wel weer lezen. Het is wel stom al die bureaucratie. Ik blijf dan toch een ondernemer he, maar de crisis.’

Na een half uur probeert ze het nog een keer. ‘Kijk, het is me gelukt!’ Ze draait het scherm naar haar collega.
De collega glimlacht: ‘Ja, het streepje he. Dat maakt dus wel degelijk iets uit.’

Alleen kroket

Een stevig  meisje met een step schuifelt door de volle trein. De step is elektrisch en heeft een plaatje als was het een echte Solex. Het meisje boert achter haar hand en werkt een kroket naar binnen.

Een kleine man met bakkebaarden struikelt over de step. Hij buigt soepel door zijn voorste knie en richt zich weer op. Er worden geen woorden gewisseld. De uitgegroeide pony van het meisje zakt verder over haar ogen. 

De man stapt uit en iemand opent de deur van het toilet. Ondanks dit alles ruik ik alleen kroket.

Over depressie en zelfmoord

Een stel staat bij de koffiebar in het theater. De vrouw kijkt krampachtig door haar leesbril om de juiste euromunten uit te tellen waarmee ze de schuld van een rode wijn en een zwarte koffie kan vereffenen. De gezichtsuitdrukking van de man duidt op ervaring als leidinggevende in een staffunctie. Het smoelwerk van de vrouw duidt op irritatie over de invoering van de euro. De man maakt met zijn blik de aarde het verwijt dat het hemellichaam niet stopt met draaien als zijn vrouw met iets belangrijks bezig is.
Ze moet uiteindelijk pinnen.
‘Wat een apart bedrag: 5.53’, zegt de man. ‘Of je rondt af, of je doet het niet.’ Ze schuifelen naar en sta-tafel. Als de drankjes stabiel staan tikt hij plagend het programma van de voorstelling uit haar handen, verliefd kijkt ze vanachter haar koffie naar hem op.
De vrouw moppert nog even verder, over dat haar man niet van theater houdt. Haar metgezel glimlacht en somt op wie er de komende tijd op bezoek komen: de kinderen, de kleinkinderen, Annie en Henk en zo gaat hij nog eventjes door. De vrouw glimlacht en zegt: ‘En ik vrijdag even.’ Hij drukt haar tegen zich aan. Hand in hand lopen ze de zaal in. Er staat een stuk op het programma over depressie en zelfmoord, maar dan humoristisch gebracht.