Samen door één draaideur

Hebben jullie dit ook? Die verstoorde balans in hoe we met elkaar omgaan op kantoor? Laten we het kantoorintimiteit noemen. Het begint als ik in de vestiging Den Haag via de draaideur het kantoor betreed. Met een beetje pech staat een groep collega’s in de regen te glibberen op de binnenplaats. De meesten gebruiken het compartiment van de draaideur in hun eentje. Ook ik voel een drempel om bij een vreemde – zeker bij een vrouw – in de ruimte te stappen.

Daarna volgt er een tourniquet. Die verwerkt de massa een stuk sneller als het uitgaande verkeer de binnenkomers kruist. En dat kan, maar vraagt een goed gevoel voor timing. Bij voorkeur help je elkaar met wat oogcontact zodat je gelijktijdig de rijkspas voor de sensor houdt. Gaat eigenlijk altijd goed. Slechts een keer heb ik de koffie van mijn tourniquetpartner tegen de ruit laten kletteren omdat ik een ov-kaart voor de sensor hield. Gelukkig zijn dit uitzonderingen.

Dit zijn enkele voorbeelden van wel of niet afstand houden op kantoor. Ergens ergert dit me en dit is allemaal de schuld van ome Cor. We doen tegenwoordig hysterisch een belrondje bij een dreigende snotneus, terwijl je dat vroeger – heb ik wel eens gehoord –enkel deed bij serieuzere aandoeningen voorkomend uit een intensievere vorm van contact. En wat is het effect? Hoe lang geleden heb jij een collega niesend of snotterend op kantoor gezien? Kuchen en snotteren doe je thuis. Hou je bacillen lekker bij je, is het devies.

Maar er is meer. Toevallig in dezelfde tijd was er hernieuwde aandacht voor grensoverschrijdend gedrag van een hele zwik (met name) mannen. Cynisch genoeg is dit ook de tijd van het verbod op abortus in delen van de VS en het strafbaar stellen van homoseksualiteit in Oeganda. En als klap op de vuurpijl moest ook de Tweede Kamer zich met ons lijf bemoeien: de lentekriebels sloegen heftig toe.

We worden op dit moment als maatschappij stevig door elkaar geschud en dat vraagt een maximum aan inlevingsvermogen van iedereen. Dus: als ik een keer alleen in dat compartiment sta, voel je vrij om in te stappen of om dit te laten. Laten we hopen dat er uiteindelijk steeds minder mensen op de koude binnenplaats moeten wachten.

Dit artikel verscheen eerder in Kortom – het personeelsblad van het Rijksvastgoedbedrijf.

Gevoel voor ritme

In de zomer was ik op een van de mooiste natuurcampings van Nederland. Je kon vanuit je tent de zon in het water van de delta zien dalen en er waren muggen. En ineens zag ik haar lopen. Ze was niet ouder geworden in de afgelopen twintig jaar. Ik was me pijnlijk bewust van de littekens die de tijd op mijn lijf heeft achtergelaten. Om haar heen liepen twee kinderen vrolijk te kwebbelen.

Wij speelden vroeger samen in een band. Zij speelde gitaar en ze deed dingen met de drummer omdat ze het wel eens mee wou maken. Er was geen liefde, ze deelden enkel het gevoel voor ritme en dat was genoeg. Zelden heb ik een grotere lamlul meegemaakt dan deze drummer. Ondertussen was ik onder de indruk van haar zorgeloze losbandigheid binnen onze brave omgeving: een kerk en een kleine provinciestad. Zij zat op de katholieke school en ik op de protestant christelijke, misschien was dat het verschil. Misschien ben ik gewoon laf van nature. Ik had niets met religie. Ik had in die tijd geen god nodig om bang te zijn voor het leven.

Ze liep met haar kinderen langs en de zon ging onder. Mijn eigen gezin zat verderop in een busje macaroni te eten terwijl papa water haalde. Eerst was ik haar naam vergeten en toen riep haar man. Zij keek me even aan, twijfelde en liep door.

Kwetsen mag

Woorden zijn belangrijk en ze doen er toe. Iedereen die schrijft moet zich hier bewust van zijn, of je nu een journalist bent of een puisterige puber die op een zolder in Bedum zijn gal over de wereld uitspuwt via social media. Ikzelf heb dit geleerd toen ik schreef voor het faculteitsblad tijdens mijn studie. Deze studie vond plaats aan de opleiding waar W.F. Hermans en paar decennia eerder ‘Onder Professoren’ plaats liet vinden. Ik vond het fijn om daar te studeren: mensen waren betrokken maar zelden overdreven fanatiek. We leerden dat de woningmarkt nooit af is, dat soort dingen.

Op een dag ging het fout. De studenten moesten in de stad mensen een vragenlijst laten invullen over waarom zij de stad bezochten. Iedereen moest precies op zijn plek blijven staan en na afloop een flink aantal ingevulde formulieren inleveren. Ondertussen liepen docenten incognito door de stad om te zien of we deze opdracht wel serieus namen. Zelf de vragen beantwoorden was dus geen optie. Kortom: een fijne sfeer met veel onderling vertrouwen.

Bij deze opdracht werd een vrouwelijke studiegenoot midden in hoerenbuurt geplaatst. Je kan je voorstellen dat als je midden in de avond een viezig mannetje moet vragen waarom hij de stad bezoekt dit ongemakkelijk is. Ik was jong. Het was de tijd waarin ik al opgewonden werd als ik bij een meisje een strook van de pil op haar bureau zag liggen. Dit incident maakte mij dus boos. Mijn herinnering zegt dat ik aangeboden heb om zelf bij de hoeren te gaan staan en dat dit niet mocht, maar het kan ook zijn dat ik die ridderlijkheid er later bij gedacht heb.

Wat doet iemand die beter is met zijn pen dan met zijn mond dan? Hij schrijft een hoofdredactioneel commentaar in het faculteitsblad waar de vonken vanaf vliegen. Hij trekt alle woorden uit de kast om het zo scherp en venijnig mogelijk op te schrijven. Hij doet alles om de gevestigde macht een gevoelige klap toe te brengen. En dan gebruikt hij het woord ‘tiepmiep’ voor twee goedwillende promovendi die ook maar gedwongen worden door het systeem. Dit was onnodig kwetsend en leidde af van de boodschap.

Midden in de zomervakantie moest ik me bij de decaan melden. Dan vliegen daar ook de vonken vanaf en zeg je sorry. Dan schrijf je ook een excuses in het blad en is het leuke van schrijven er even vanaf. Gelukkig hadden we in die tijd veel bier. Ik weet eigenlijk niet meer wat de dame van de hoerenbuurt er van vond, waarschijnlijk heeft zij het stuk niet eens gelezen.

Het zou geen kwaad kunnen als de puisterige puber uit Bedum, of de mensen die dit hun hele leven blijven, dit een keer mee zouden maken. Dan leer je hoe je elk woord weegt, zonder door te schieten in censuur. Dat je de bestaande macht beter aanvalt met subtiliteit dan met grote woorden. Dan leer je constant na te denken over je boodschap en de vorm die je er aan geeft. Dan leer je dat kwetsen mag, als het maar wel een doel dient.

Besmeuring van mannelijkheid

Dat de liefde al eeuwen wordt besmeurd door ranzige gasten is helaas een feit. Het maakt dat ik als man soms plaatsvervangende schaamte voel voor veel aspecten die mijn mannelijkheid raken. Ik hou er gewoon niet zo meer van. Alleen James Bond komt nog weg met typisch mannelijke charme.

Het ergste voorbeeld van besmeuring van mannelijkheid vind ik loverboys. Ik denk dat de kans dat ik zelf – mocht ik een meisje geweest zijn – slachtoffer was geworden van zo’n boy aanzienlijk is. Op een bepaalde leeftijd is iedereen op zoek naar waardering, erkenning en respect. Als je ouder wordt, word je gelukkig cynischer maar die behoefte blijft. Iedereen vindt het leuk om complimenten te krijgen en ook bijna iedereen vindt het moeilijk om ze te geven. Juist dit luchtledige maakt dat gastjes die wat makkelijker met complimenten strooien hun slag kunnen slaan.

Maar – in dit geval – was ik gelukkig geen meisje en er zijn geen lovergirls. Overigens las ik dat dit niet klopt. Lovergirls zijn meiden die doen alsof ze je vriendin zijn en je vervolgens weer uitleveren bij een loverboy. Pijn in je maag krijg je ervan.

Wat zou het toch mooi zijn als we hier mee op kunnen houden en met z’n allen de liefde weer mooi laten zijn. Wees lief voor elkaar en verwacht er niets voor terug. Geef meer complimenten dan je zelf krijgen kan. Geniet van de liefde, die bedoeld is om altijd goed te zijn, op de wijze dit bij jou past. Denk aan een vers kopje gemberthee, een knuffel met twee armen of een bezoek aan een boerderij met veel leer op het Drentse platteland. Het kan allemaal, mag allemaal en laten we dat vooral zo houden.

Ik heb geen idee

Het concert is halverwege en een paar meter van me vandaan zie ik een opvallende dame. Haar man zit in een rolstoel en vooraan op het balkon. Hij is fysiek beperkt, de dames naast hem hebben meer beperkingen. Ze laten af en toe wat speeksel lopen en hun gegil komt boven de muziek uit. Even denk ik dat ze meer plezier hebben dan ik, en tegelijk is dat dan weer een idiote gedachte. Ik heb geen idee.

Ze legt af en toe een hand op de schouder van haar man. Haar lichaam heeft de schoonheid van iemand die in het leven niet veel gebruik maakt van haar gezichtsspieren. Wat is erger: nooit lachen of nooit huilen? Ze heeft een modern leren jasje aan en kijkt flirtend om zich heen naar de rockers van middelbare leeftijd met een buikje en een spijkerjasje.

Elke keer als de dames vooraan zich verliezen in hun enthousiasme doet ze een stapje terug, neemt ze haar hand van haar glas, drinkt ze een gulle slok wijn en kijkt ze om zich heen. Soms ontstaat de aanzet tot een minzame glimlach onder haar masker. De lach is te minimaal om te zien of ze uit gene of geamuseerdheid is geboren.

De band zingt: “I don’t want to be a boy / I don’t want to be a girl / I want to be happy.” Terwijl ze een slok wijn neemt kijkt ze me aan. Haar jasje valt open en mijn oog valt op een elegant decolleté. Ik glimlach en zij glimlacht terug. Ze kijkt te lang om het spontaan te laten zijn en ik kijk automatisch nog een keer naar haar voorgevel. Het is misschien een idiote gedachte, maar misschien doe ik haar er ook een plezier mee. Ik heb natuurlijk geen idee.

Dan knijpt haar man in haar arm en wijst naar de zanger. Ze drukt zich met haar benen tegen de stoel aan, kijkt met hem mee de zaal in en slaat de rest van haar wijn in keer achterover. Tijdens de rest van het concert kijkt ze niet meer om.

De ongemakkelijke navel

Ik kijk uit het raam van de trein en geniet van de bollenvelden. Op het bankje voor het raam zit een stel, ze lijken beiden een jaar of vijftien. Ze praten niet. Ze staren op hun telefoon.
Vlak voor Heemstede-Aerdenhout staat het meisje op. Ze heeft een naveltruitje aan en er schittert iets in haar navel. Het voelt ongemakkelijk en het is tegelijk gênant dat ik het ongemakkelijk vind om haar navel te zien. Hoe meer navels hoe beter, zou je zeggen.
De jongen zit nog en streelt zachtjes over de buik van zijn vriendin. Hij klakt goedkeurend met zijn tong, terwijl zij over hem heen de trein uit kijkt. Ik twijfel of mijn wat groezelige beeld van de jongen komt door mijn eigen ongemak of door mijn vooroordelen vanwege zijn Noord-Afrikaans uiterlijk. Hoe dan ook: het ongemak is vandaag weer lekker aanwezig.
‘Nee, geen Haarlem,’ zegt het meisje en ze blijft staan.
Ik bedenk dat deze jongen zich onmogelijk kan verdedigen tegen alle beelden in mijn hoofd. Ik moet terugdenken aan een moment dat ik mijn oma in Den Haag ging bezoeken, ik groeide zelf op in Almelo. Ik moest met de tram en had en frisse strippenkaart meegekregen. Ik had die kaart in de automaat gestoken, er was een stempel op het logo van de HTM gezet en ik dacht dat het goed was. Toen de controleurs kwamen werd het bonnenboekje gepakt. Ik was gewoon die vervelende puber, die net als alle pubers zwart rijdt. De onmacht die je dan voelt is moeilijk te beschrijven. Ik was gewoon een domme sukkel en meer dan dat had ik niet willen voelen.
De trein remt voor het station en ik sta op. Het stel maakt ook aanstalten om uit te stappen en ik laat hen voor. De jongen zegt: ‘Dankuwel mijnheer.’ Zijn hockey-r rolt uit zijn mond en ik voel me oud.

In oorlogstijd

Bij mij in het dorp is het ook gebeurd: we vangen Oekraïners op. Ik weet niet of we het hadden gedaan als er niet stevige dwang van ergens bovenaf was uitgevoerd maar daar gaat het niet om.

Ze zitten in ons gemeentehuis. De helft ervan is leeg gemaakt, ambtenaren werken thuis. Er waren oproepen op Facebook naar mensen die meubels van Ikea in elkaar wilden zetten en er was vraag naar lampjes voor op bijzettafeltjes.

Een paar dagen voor de dodenherdenking kwamen ze er wonen. Naast hun raam is ons oorlogsmonument waar al jaren wordt gesteggeld over of de jongens die naar de politionele acties werden gestuurd ook genoemd mogen worden. De noodopvang ligt naast een park dat vernoemd is naar onze burgemeester uit de oorlogstijd. Ook daar was discussie over, of hij nu goed of fout was en of het park zijn naam wel verdiende. Mensen die soms meer en soms minder van de oorlog hebben meegekregen hadden en mening. Er werd onderzoek gedaan en daaruit bleek dat hij een normale burgemeester in oorlogstijd was.

Nu wonen vlak bij het park en bij het monument mensen in stapelbedden. Het zijn meest vrouwen met kinderen. De vrouwen staan vaak te roken bij de ingang. Het contrast is confronterend. We hebben niet kunnen voorkomen dat er over een tijd in de Oekraïne veel van dit soort herdenkingsstenen zullen komen te staan. Niet vergeten is niet genoeg gebleken.

Nee, da’s niks

Er hangt een tak over het huisje. Vroeger zou ik het een arbeidershuisje noemen, vervolgens noemde de woningmarkt het een starterswoning en binnenkort heet het vast een rijtjeshuis. Het is een kwestie van tijd en alles is een herenhuis. De naam moet passen bij het bedrag dat je ervoor neer moeten leggen.

De tak raakt het dak bijna en mannen met oranje hesjes overleggen of er een hoogwerker bij moet komen. Een van het zeg dat ze het wel vanuit de dakkapel kunnen doen en de ander twijfelt. Het is mistig en de lampen van hun busjes zorgen voor een dromerige gloed in de straat.

Als het binnenkort stormt raakt de tak vast de broze rode pannen. Het huis is ruim honderd jaar oud en het lijkt of de pannen nog origineel zijn. Het is te klein en te duur en in ruil hiervoor ademt het de sfeer van enkele generaties die erin geleefd hebben.

Een man hangt uit het raam. Het is wonderlijk genoeg juist de man die twijfelde. Hij strekt zijn arm met een kettingzaag er aan ver uit naar de tak. Hij redt het niet en haalt zijn schouder op. ‘Nee das niks’, zegt hij. de man beneden knikt en pakt zijn telefoon om een hoogwerker te bestellen.

Filmhuis

In het filmhuis is alles anders. Zelf de sensor van het pinapparaat zit aan de achterkant van het apparaat en er niet bovenop. Ik denk dat ze dit hebben gedaan zodat je als bezoeker niet op de automatische piloot en biertje bestelt. Mensen aan de bar klagen dat de film die ze net zagen te veel informatie gaf, ze drinken cola van een vega-merk. Ik denk dat deze mensen aan het denken werden gezet. Ik hoop dat als ze zo in de trein zitten mooie gedachten bij hen naar binnen vliegen.

Ook als ik bij Cultuur met een hoofdletter ben moet ik plassen. Er is een uniseks toilet en een toilet voor vrouwen. Hier moet lang over vergaderd zijn. Zijn er meer mannen of vrouwen transseksueel? Ik moet dat – na het handenwassen uiteraard – even uitzoeken op Google. Er zijn meer transvrouwen blijkt, dus meer mannen worden vrouw dan andersom. Ik vind dat interessant. Is het dan leuker om vrouw te zijn, of is het makkelijker voor mannen om zich als transseksueel te openbaren? 

Ik zit dan toch te kauwen op de keuze van het filmhuis. Als je het even niet weet wordt je geacht bij de mannen aan te sluiten, want die hebben hier minder moeite mee? Waarom is er niet voor gekozen om alle toiletten uniseks te maken? Straalt dit toch weer uit dat wij mannen de kwade pier zijn in alles wat er mis is met de wereld en de verhoudingen tussen de seksen? Of is het gewoon een feit dat mannen vaker het probleem zijn in de wereld? Die vergadering over het bordje moet prettig zijn geweest.

Gelukkig wekt de film me uit mijn gedachten. Ik word aan het denken gezet, maar gelukkig niet te veel. De film is een thriller waar op verrassende plekken scherp is gesteld en waarin mannen en vrouwen naakt door het beeld mogen lopen. Soms lijkt het bij arthousefilms alsof mensen bijna verplicht naakt moeten zijn, wat het ook weer clichématig maakt. En wat maakt dat ik hier überhaupt over nadenk? Waarom maakt het uit of iemand naakt is of gekleed? En blijf ik dan naar de ogen kijken of ben ik ook zo’n viespeuk en voyeur als zo velen? En dus heeft de film me aan het denken gezet: heerlijk.

Fietsen in Afrika

Op de bijeenkomst van de sportvereniging zit de voorzitter voor de groep een Powerpointje weg te klikken. Hij benadrukt een keer of dertig dat het belangrijk is dat we als ouders ook zelf dingen doen. Participatie is het woord dat hij gebruikt. Ik vind dat woord een eufemisme dat zich qua impact het best laat vergelijken met het woord inslapen voor het vermoorden van je kat. Als hij dat woord gebruikt denk ik aan onze verzorgingsstaat en word ik sentimenteel. 

Hij geeft aan hoe belangrijk deze avond voor de ouders is. Hij legt uit dat de regels zijn veranderd en dat we ons als ouders hierin moeten verdiepen, zo is het veld dit jaar 90 graden gedraaid. Er is een landelijke commissie die zich hier elk jaar weer in verdiept en dit keer tot een andere keuze is komen. Hij sluit af door te zeggen dat hij eerder weg moet omdat hij moet pakken voor Afrika. De voorzitter gaat er namelijk fietsen voor het goede doel. De zaal zwijgt deemoedig.

Na zijn vertrek wordt uitgelegd hoe het trainingsschema van het jaar in elkaar zit. We krijgen de opdracht om op het veld te zijn, om te controleren of de trainingen goed gaan. We horen dat het leuk moet zijn. Dat de contributie verhoogd wordt. Dat je kleding moet aanschaffen met het logo en positief moet zijn. Ik knik en denk aan Afrika. In Afrika heb ik alleen maar mensen zien fietsen met de bagagedrager absurd hoog beladen met bananen en de voorzitter past niet in dit beeld.